35
3
taliteit der ondersteunde gezinnen, variërende
van gunstig bekend staand tot a-sociaal, is het
duidelijk, dat de door de Armenwet voorgeschre-
ven individuele behandeling met veel beleid
moet worden toegepast.
Aangezien in de nu ingevoerde regeling de
verdienende kinderen niet meer in de bereke
ning zijn opgenomen, moest ook voor de aftrek
van de inkomsten van deze kinderen een andere
maatstaf worden aangelegd. In verband hier
mede werd bepaald, dat een bedrag van f 9,
per week wordt vrijgelaten en de aftrek wordt
vastgesteld op de helft van het resterende.
Deze nieuwe regeling heeft zoals in de prak
tijk reeds gebleken is tot gevolg, dat de grote
ontstemming, die vroeger bij de kinderen ont
stond, naarmate zij ouder werden, omdat zij niet
in de gelegenheid waren voor hun toekomst
(huwelijk e.d.) te sparen, sterk verminderd is,
evenals de daaruit voortvloeiende gevolgen, als
daar waren: ongenoegen met de ouders, het op
zich zelf gaan wonen, kopen op afbetaling.
Gelet op de grote verscheidenheid in de men-
Geldelijke ondersteuning.
In het begin van het verslagjaar werd de in
vloed van de Noodwet Ouderdomsvoorziening
merkbaar door het teruglopen van het aantal
steunpartijen.
Veel aandacht werd besteed aan de circulaire
van de Minister van Binnenlandse Zaken van
26 Juni 1947, No. 6575 Afd. A„ waarin wordt
aangedrongen op het „tactvol vrijmaken van
overheidssteun” van de ouden van dagen, die
naast hun uitkering krachtens de Noodwet Ou
derdomsvoorziening nog enige aanvullende on
dersteuning zouden behoeven. Na veel overleg
met onderhoudsplichtige familieleden en het in
schakelen van kerkelijke en particuliere instel
lingen van weldadigheid, kon bedoelde aanvul
lende bijdrage meermalen van die zijden worden
verkregen, waardoor tal van ouden van dagen
niet langer op hulp van de Dienst waren aan
gewezen. Lang niet altijd echter stelden de
„oudjes” het verbreken van het contact met de
Dienst en meer speciaal met de betrokken amb
tenaar op prijs.
In 1948 werden 428 partijen uit ondersteuning
afgevoerd in verband met het verkrijgen van
een uitkering ingevolge de Noodwet Ouderdoms
voorziening.
Met ingang van 1 Februari 1948 werd de
Huurprijsuitvoeringsbeschikking van kracht.
Hierdoor werd voor de huiseigenaren de moge
lijkheid geopend om de huurprijzen voor de
huurders, die inwoning verleenden, met 5 tot
20 pCt. te verhogen. Aanvankelijk werd ge
meend, dat deze beschikking in vele gevallen tot
huur- en dus tot steunverhoging aanleiding zou
geven. In totaal moest echter om die reden
slechts in 111 gevallen worden overgegaan tot
een geringe steunverhoging, welke varieerde
van f 0,20 tot f 1,50 per week tot een totaal be
drag van f 51,50 per week.
Einde April 1948, nadat het ontwerp van wet
„Aanvulling van renten krachtens de Invalidi
teitswet en Kinderbijslagregeling voor Invalidi-
teits-, Ouderdoms- en Wezenrentetrekkers” bij
de Tweede Kamer was in gediend, werd begon
nen met het maken van voorlopige berekenin
gen en het samenstellen van een overzicht van
de invloeden, welke de invoering van genoemde
wet op het totale bedrag der steunuitkeringen
en het aantal ondersteunde partijen van de
Dienst zou uitoefenen.
In de maand September tekenden de desbe
treffende ondersteunden een verklaring, waarbij
de Rijksverzekeringsbank werd gemachtigd de
nomen en met het oog hierop tot nu toe buiten
de steunberekening werden gelaten. Voor kin
deren, die in een ziekenhuis of sanatorium zijn
opgenomen, die in een gezondheids- of vacantie-
kolonie verblijven, of die in een internaat stu
deren, moeten de ouders zich vaak uitgaven ge
troosten (zak- en reisgeld, aankoop van versna
peringen en van kleding enz.). Op grond van
deze overweging wordt thans ook met deze kin
deren rekening gehouden.
Eveneens is aandacht besteed aan kinderen
uit ondersteunde gezinnen, die het krachtens
hun aanleg wenselijke voortgezette onderwijs of
een bepaalde opleiding niet kunnen volgen, om
dat de middelen daartoe ontbreken. Het gevolg
was veelal, dat zij na de leerplichtige leeftijd zo
spoedig mogelijk aan het werk moesten gaan,
dikwijls in beroepen, waarvoor geen vakkennis
wordt verlangd, waardoor zij op latere leeftijd
als ongeschoolde arbeider achter stonden bij hun
vakbekwame tijdgenoten.
Behalve de voor dergelijke kinderen uitge
keerde gezinsledenbijslag kan thans voor ten
hoogste twee kinderen uit hetzelfde gezin een
studiebijslag worden verstrekt.
VERSLAG VAN DE GEMEENTELIJKE DIENST VOOR SOCIALE BELANGEN.
Totaal.
889
1 963
643
235
3 730
Totaal.
2 937
290
3 227
503
3 730
Aantal kinderen volgens de indeling
op 1 November 1948.
Niet in de steun-
berekening opge-
nomen inwonende
kinderen.
21 jaar
en ouder.
Totaal-
generaal.
0—15
jaar.
5—14
jaar.
15-20
jaar.
Aantal kinderen in de steurxberekening opgenomen vóór de
steunherziening.
0-4
jaar.
na de steunherziening
In de steunberekening
opgenomen kinderen.
16 jaar
en ouder.