I p 1 ALGEMENE BESCHOUWINGEN BETREFFENDE DE DRIE INSTELLINGEN GEZAMENLIJK. GEMEENTELIJKE HYPOTHEEKBANK, NOODHYPOTHEKENFONDS EN RIJKSHYPOTHEKENFONDS VAN 'S-GRAVENHAGE. VERSLAG OVER HET JAAR 1949. Zoals in de algemene beschouwingen van de verslagen over 1947 en 1948 reeds werd medege deeld, is het bij de Gemeentelijke Hypotheekbank in beheer zijnde Noodhypothekenfonds inge- sehakeld voor het verstrekken van leningen (tot ten hoogste 15 pCt. van de door het Rijk vastge stelde stichtingskosten) onder tweede hypothe cair verband op grond van de bepalingen van de „Financieringsregeling Woningbouw 1947” (later gewijzigd in „Financieringsregeling Wo ningbouw 1948”). Bij de uitvoering van deze financieringsrege ling bleek in de aanvang, dat naast de tweede hypotheek en het te fourneren eigen geld, de aanvragers moeilijkheden ondervonden bij het verkrijgen van een eerste hypotheek tot het be nodigde bedrag. Particuliere hypotheekbanken en andere geldschieters bleven namelijk nog enigszins afwijzend staan tegenover het ver strekken van eerste hypotheken tot een bedrag van 70 pCt. der hierboven bedoelde stichtings kosten, zulks met het oog op het risico, dat bij dergelijke hypotheken niet geheel uitgesloten zou kunnen zijn. Hierdoor werden de bouwon dernemers of de eigenaren in vele gevallen ge noodzaakt uit eigen (of andere) middelen grote bedragen bij te passen, hetgeen velen hunner echter niet mogelijk was, dit te minder waar de werkelijke stichtingskosten vrijwel steeds be langrijk hoger lagen, dan die, welke het Rijk op grond van de financieringsregeling kon vast stellen. Het gevolg was, dat zij moesten afzien van hun voornemen tot het bouwen van wo ningen. Evenals de Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting waren Burgemeester en Wet houders, blijkens hun voorstel van 5 April 1949 aan de Raad (Bijl. 1949 no. 169), van oordeel, dat het in de toekomst noodzakelijk zou zijn, dat de particuliere woningbouwbedrijven hun bijdrage zouden leveren in de woningbouw en de bouw ondernemers de gelegenheid zouden krijgen hun vroegere taak weer in de grootst mogelijke om vang te vervullen. Burgemeester en Wethouders yensten daarom volle medewerking te ver enen om dit mogelijk te maken. Zou de (nieuwe) regeling 1948 voor het parti culiere bouwbedrijf van enig practisch nut kun nen zijn, dan zou voor de bouwer de mogelijk heid moeten komen zich een dergelijke eerste hypotheek te verschaffen. Waar dus nu de mogelijkheid bestond, dat van particuliere zijde op dit punt te weinig animo bij de uitvoering der financieringsregeling was te verwachten, meenden Burgemeester en Wet houders, dat er aanleiding was te overwegen of de Gemeente in deze een taak zou hebben te ver vullen. Met het oog op de grote woningnood achtten Burgemeester en Wethouders dit na ampele overweging zeer zeker het geval. Het kwam hun hierbij voor, dat de Gemeente als overheid tegenover deze kwestie geheel anders stond dan de particuliere geldschieters. Naar de mening van Burgemeester en Wet houders lag het dan ook op de weg van de Gemeente aanvullend op te treden door van Gemeentewege zo nodig eerste hypothecaire geldleningen te verstrekken tot maximaal 70 pCt. van de stichtingskosten, zoals deze kosten door de Minister van Wederopbouw en Volks huisvesting zouden worden vastgesteld. Aan het bezwaar van een eventueel te groot risico zou in vrij grote mate tegemoet kunnen worden gekomen, door gebruik te maken van de in art. 16 der regeling 1948 omsehreven moge lijkheid van overgang van het recht op de rijks- bijdrage aan de Gemeente. Hierdoor zou deze als „rechthebbende op de bijdrage” kunnen wor den ingeschreven. Hoewel de hypothecaire geldleningen als regel eerst na voltooiing van de bouw zouden worden verstrekt, werd het, ten einde belang hebbenden in bepaalde gevallen tegemoet te kunnen komen bij het financieren van hun bouwplannen, wenselijk geacht de mogelijkheid te openen onder voor elk geval afzonderlijk te stellen voorwaarden de eerste hypotheken te verstrekken in de vorm van bouwcredieten. Bedoelde eerste hypotheken zouden slechts worden verstrekt, indien de eigenaar niet op an dere wijze de nodige middelen zou kunnen ver krijgen. In het algemeen zou dus moeten worden aangetoond, dat het niet mogelijk was elders een eerste hypotheek tot het benodigde bedrag op te nemen. De regeling tot het verstrekken van eerste hypotheken zou zowel gelden voor bouw op erf- pachtsgrond als op eigen grond. BIJLAGE 31 4

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1949 | | pagina 387