33
4
Gedemobiliseerde militairen.
De hulpverleningsregelingen ten behoeve van
de gedemobiliseerden, zoals deze na de bevry-
ding tot stand zijn gekomen, hebben in het ver
slagjaar geen wijzigingen ondergaan. Slechts
zij vermeld, dat bij circulaire van de Minister
van Sociale Zaken van 12 Augustus 1949, no.
7623 afd. S. B„ een wijziging werd gebracht in
de wijze van kennisgeving met betrekking tot
de sociale voorziening, waarvoor een militair
in aanmerking kan komen (o.a. de invoering
van het sociaal paspoort). Overigens bleef de
uitvoering van de hulpverleningsregeling aan
gedemobiliseerden ressorteren onder de afdeling
Militaire Zaken der Gemeentesecretarie, met
welke afdeling het Bureau bij de bepaling van
de uitkeringen ingevolge de militaire overbrug-
gingsregeling nauw contact onderhield.
bruggingsi-egeling, zoals deze hierboven nader
is uitgewerkt, is het karakter van de Com
missie hetzelfde gebleven, maar werd de pro
cedure van de behandeling van de gevallen,
voornamelijk bij niet-overeenstemming, nader
geregeld. De Commissie kwam wekelijks bijeen
en heeft in 1949 in totaal 883 gevallen behan
deld. In tegenstelling met het advies van het
Gewestelijk Arbeidsbureau werd in 238 van de
883 gevallen door de Commissie geadviseerd, be
trokkene op te nemen in de overbruggings- c.q.
sociale-bijstandsregeling en in 34 gevallen tot
afwijzing van de aanvragen.
De samenwerking tussen de verschillende in
de Commissie vertegenwoordigde instellingen
kan ook voor het verslagjaar zeer goed worden
genoemd, hetgeen moge blijken uit het feit, dat
in vrijwel alle gevallen met eenstemmigheid een
beslissing kon worden genomen.
„Plaatselijke Revisie-instantie".
Bij de hierboven reeds genoemde wijzigingen
in de overbruggings- en sociale-bijstandsrege
ling is tevens een nieuwe instelling in het
leven geroepen. Tot nu toe ontbrak de moge
lijkheid van beroep op een college, waarin ook
de werknemer, die om welke reden ook
voor uitkering werd afgewezen, vertegenwoor
digd was of waarin hij persoonlijk zijn belangen
naar voren kon brengen. In deze leemte is bij
de herziening voorzien door het in het leven
roepen van de „Plaatselijke Revisie-instantie”.
Aan deze commissie kunnen namelijk ter be
oordeling worden voorgelegd gemotiveerde re
visievoorstellen, in verband met ingekomen
klachten of bezwaren van wer'knemerszijde over
vermeende onjuiste behandeling van een geval
of over interpretatie van de bepalingen in het
algemeen. De samenstelling van de Commissie
was gelijk aan die van de hierboven genoemde
Plaatselijke Commissie voor sociale bijstand.
In de vergaderingen van de „instantie” kun
nen zowel de betrokkene of diens gemachtigde
als een vertegenwoordiger van een der bij de
Stichting van de Arbeid aangesloten vakorga
nisaties worden uitgenodigd hun bezwaren uit
een te zetten. In het eerste jaar van het bestaan
dezer commissie is wel gebleken, dat in een be
hoefte werd voorzien. In totaal werden namelijk
48 gevallen behandeld. Hiervan werd in 25 ge
vallen geadviseerd het verzoek om revisie van
de beslissing in te willigen en in 23 gevallen
het af te wijzen.
„Centrale Revisie-instantie”.
Naast de genoemde „Plaatselijke Revisie-in
stantie” werd bij de herziening van de regelin
gen als beroepsinstantie de „Centrale Revisie-
instantie” in het leven geroepen. Bij dit orgaan
en derde gezinslid op f 2,64 en voor het vierde
en volgende op f 3,24. Bij rondzendbrief van 4
October 1949, no. C. 9838 S.B., werd medegedeeld,
dat ook voor het stookseizoen 1949/1950, evenals
andere jaren, een brandstoffenbijslag van f 2,
of f 1,kon worden toegekend. Voorts zij nog
vermeld, dat bij circulaire van 2 December 1949,
no. 12457 S.B., werd toegestaan, dat de achter
gebleven gezinnen van de in December 1949
met de „Volendam” vertrokken emigranten, die
voor zichzelf en/of hun gezinnen een Rijksbij-
drage in de passagekosten hadden ontvangen
en voorzover deze gezinnen niet in eigen onder
houd konden voorzien, ingevolge de sociale-bij
standsregeling konden worden geholpen en wel
gedurende ten hoogste 6 maanden na het ver
trek van de emigrant.
Plaatselijke Commissie voor sociale bijstand.
In de samenstelling van deze Commissie
kwam in het verslagjaar geen wijziging. Op 31
December was zij als volgt samengesteld: F. A.
J. Albers, ambtenaar bij het Ministerie van
Sociale Zaken, lid-voorzitter; J. Ph. H. Pleines,
ambtenaar bij het Ministerie van Sociale Za
ken, lid-plaatsvervangend voorzitter; F. M.
Steinmetz, wnd.-directeur bjj het Gewestelijk
Arbeidsbureau te ’s-Gravenhage; A. A. Nicolaï,
hoofdeommies bij het Gewestelijk Arbeidsbu
reau te ’s-Gravenhage; H. L. F. Hofman, hoofd
ambtenaar van sociale arbeid bij het Gemeen
telijk Bureau voor Werklozenzorg, leden; J. L.
Valk, hoofdambtenaar van sociale arbeid/af-
delingschef bij het Gemeentelijk Bureau voor
Werklozenzorg, lid-secretaris.
Overeenkomstig het gestelde in de overbrug
gings- en de sociale-bijstandsregeling worden
in deze commissie die gevallen behandeld, waar
van opneming c.q. handhaving in de regelingen
twijfel opriep. Bij de herziening van de over-
VERSLAG VAN HET BUREAU VOOR WERKLOZENZORG EN PERSONEELSVOORZIENING.