I. ALGEMENE ZAKEN.
'1
Wellicht ten overvloede wordt nog vermeld, dat geen
enkel werk op het gebied van de wederopbouw of de
bouwnijverheid mag worden uitgevoerd zonder schrif
telijke goedkeuring, de zg. Rijksgoedkeurirjj, welke te
’s-Gravenhage namens Burgemeester en Wethouders
wordt afgegeven door de directeur van het Gemeen
telijk Bouw- en Woningtoezicht. Deze is daarbij gebon
den aan de (in verband met de beschikbare arbeids
krachten, materialen en geldmiddelen voor de uitvoering
van de verschillende categorieën van werken) door de
Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting met
betrekking tot het bouwplan beschikbaar gestelde be
dragen en vastgestelde richtlijnen. Aanvankelijk berust
te dit voorschrift op het bepaalde in het „Koninklijk
Besluit houdende voorzieningen betreffende de Weder
opbouw” (van 7 Mei 1945 Stbl. nr F 67), maar in de
loop van het verslagjaar is dit vervangen door de
Wederopbouwwet (van 16 Juni 1950 Stbl. nr K 236),
welke deze materie in de artikelen 15 t./m. 17 regelt.
Eerst na afgifte van de Rijksgoedkeuring mag de zg.
bouwvergunning worden afgegeven, die ingevolge art. 6
van de Woningwet vereist is voor de bouw, verandering,
vernieuwing of uitbreiding van een woning of ander ge
bouw. Een dergelijke vergunning mag alleen en moet
worden geweigerd als het plan afwijkt van de geldende
stedebouwkundige plannen of als het niet voldoet aan
de bepalingen der Bouw- en Woonverordening, die de
technische eisen bevat waaraan bij het bouwen van
woningen enz. moet worden voldaan.
Door de nieuwe regeling nu is de verantwoordelijk
heid voor de bewaking van het van Rijkswege ver
leende bouwvolume of contingent in handen van de
Dienst gelegd.
Aangezien, dank zij deze bemoeiingen, een duide
lijker inzicht is verkregen in de structuur van de woning
bouw in de Gemeente is aan dit onderdeel der bouwac
tiviteit speciale aandacht besteed. Bijzonderheden be
treffende de financiering van de particuliere woning
bouw (dus niet-woningwetbouw) zijn hier evenwel niet
behandeld, daar deze te vinden zijn in het verslag van
de Gemeentelijke Woningdienst.
GEMEENTELIJKE DIENST VAN DE WEDEROPBOUW EN DE STADSONTWIKKELING.
VERSLAG OVER HET JAAR 1950.
Zoals in het jaarverslag over 1949 reeds werd uiteen
gezet, is de taak van de Dienst met betrekking tot het
verlenen van Rijksgoedkeuringen eerst aangevangen op
1 Januari 1950. Voor de gedetailleerde regeling hiervan
en de taakverdeling met het Gemeentelijk Bouw- en
Woningtoezicht, dat met de afgifte van deze goed
keuringen bleef belast, zij ter bekorting verwezen naar
de uiteenzetting hieromtrent in het verslag over 1949.
Met betrekking tot de woningbouw worden afzon
derlijk behandeld de in de loop van het jaar afgegeven
Rijksgoedkeuringen en de in uitvoering gekomen en de
gereedgekomen woningen, daar deze cijfers in verband
met het tussen die fasen gelegen tijdsverloop aanmerke
lijk van elkaar afwijken.
Zo zijn Rijksgoedkeuringen afgegeven voor de bouw
van 5 536 woningen, terwijl er 5 304 tot uitvoering en
3 314 gereed gekomen zijn. Voorts zij medegedeeld, dat
de geproduceerde cijfers betrekking hebben op zelf
standige woningen, met dien verstande, dat de zg.
duplex-woning, die in de toekomst weder tot eengezins
woning kan worden ingericht, als één woning is be
schouwd indien niet uitdrukkelijk anders is vermeld.
1. Het voor 1950 toegewezen contingent en de op grond
hiervan verleende Rijksgoedkeuringen.
Aanvankelijk waren de vooruitzichten met betrek
king tot het woningcontingent zeer ongunstig, daar het
Ministerie slechts een contingent toewees van 2 621
woningen, terwijl dat voor 1949 3 340 woningen be
dragen had. Die verlaging had twee belangrijke oor
zaken. In de eerste plaats hield zij nauw verband met
een medio 1949 tot stand gekomen wijziging van de
Financieringsregeling Woningbouw 1948 (F.W.’48),
waardoor de overheidssteun voor particuliere woning
bouw aanmerkelijk werd beperkt.
Woningen met een grotere classificatie-inhoud (voor
een nadere toelichting van dit begrip zie onder punt 2)
dan 325 m’ bij étagewoningen en 375 m3 bij eengezins-
huizen zouden hiervoor niet meer in aanmerking komen,
zodat deze voortaan in de sector van de „vrije”, d.i.
niet van Rijkswege gefinancierde, bouw zouden vallen,
welke buiten het contingent viel en dus aan geen beper
king van overheidswege onderworpen was. In de tweede
plaats lag het in de bedoeling om voor de huisvesting
van bepaalde categorieën van personen, uit hiervoor
landelijk beheerde contingenten, aan de daarvoor in
aanmerking komende gemeenten extra contingenten
boven het genoemde basiscontingent te verlenen.
De practijk van het verslagjaar heeft uitgewezen, dat,
dank zij vele en langdurige besprekingen op het Minis
terie, de beide genoemde factoren er aanzienlijk toe
hebben bijgedragen, dat het aantal woningen, waarvoor
Rijksgoedkeuring is verleend, een bevredigend beeld
heeft te zien gegeven.
BIJLAGE 19
Paragraaf 1
Woningbouw.
A. VERLEENDE RIJKSGOEDKEURINGEN.