19 4. Bouwsystemen. Naarmate de woningbouw in het gehele land de laatste jaren een grotere vlucht ging nemen, is het, wegens gebrek aan materialen en vooral aan geschoolde arbeidskrachten, noodzakelijk gebleken ter aanvulling van de traditionele bouw, die gebruik van baksteen en veel geschoolde arbeid vereist, over te gaan tot toepas sing van andere bouwsystemen. In de Gemeente heeft vooral de bouw van woningen in korrelbeton een grote vlucht genomen, omdat men enerzijds hiermede reeds de nodige ervaring na de eerste wereldoorlog had opge daan, terwijl anderzijds in ruime mate over puin kon worden beschikt, dat na machinaal te zijn gebroken hiervoor zeer goed kan worden aangewend. Bovendien wordt met dit systeem een woning verkregen, welke constructief ten minste gelijkwaardig is aan de traditio nele bouw. De overige in ’s-Gravenhage toegepaste systemen geven een constructie te zien van vooraf ge reed gemaakte elementen van beton of soortgelijk ma teriaal. De Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting heeft in verband met de opvoering van het nationale productievermogen aanvankelijk bij de toewijzing van bouwvolumen aan de gemeentebesturen de eis gesteld, dat een bepaald aangegeven aantal woningen in sy steembouw zou worden opgericht. Voor ’s-Gravenhage bedroeg dit aantal voor het verslagjaar ten minste 1 400 woningen. Aangezien tot dusverre door particulieren nog geen plannen voor systeembouw werden ingediend, kunnen krijgen, is opgevangen doordat voor de ge noemde categorie de woningen in de „vrije sector”, waarbij geen Gemeentelijk bouwvolume wordt ver bruikt, beschikbaar kwamen. Daarenboven ontstond grotere belangstelling voor bouw in de vrije sector door de hierboven reeds sub 1 besproken wijziging in de Financieringsregeling Wo ningbouw 1948, welke bepaalde, dat van 15 Augustus 1949 af, behoudens de vóór 1 September 1949 ingedien de plannen, geen financiële steun van Rijkswege meer werd verleend voor de bouw van woningen met een in houd boven 325 m3 (étagewoningen) en 375 m3 (eenge- zinshuizen), terwijl voordien de maximum-inhoud 500 m3 was. Deze beide factoren hebben ertoe geleid, dat, terwijl in de periode 1945/1949 slechts 37 woningen in de vrije sector zijn goedgekeurd, alleen in dit verslagjaar voor 924 woningen of 17 pCt. van het totale aantal in deze sector goedkeuring is verleend. De gehele woningbouw, ondernomen door de wo ningbouwverenigingen en de Gemeente, is met woning- wetbouwfinanciering tot stand gekomen. Zoals uit voorgaande tabel blijkt, werden in het ver slagjaar 374 woningwetwoningen met verminderde Rijksbijdrageen 206 particuliere woningen met vermin derde premie goedgekeurd, te zamen ruim 10 pCt. van het totale aantal in het afgelopen jaar goedgekeurde woningen. (Voor bijzonderheden omtrent de in de loop van 1950 ingevoerde financieringsregelingen wordt verwezen naar het jaarverslag van de Dienst voor het Gemeentelijk Grondbedrijf en dat van de Gemeente lijke Woningdienst.) Thans dient even te worden stilgestaan bij het feit, dat onder de Financieringsregelingen Woningbouw 1947 en 1948 vrijwel geen huurwoningen beschikbaar kwamen, daar deze regeling nagenoeg uitsluitend werd toegepast voor het verkrijgen van huizen in eigendom door beter gesitueerden. Dit had de volgende oorzaak. Ten einde de woningbouw door particulieren zo veel mogelijk te bevorderen, werd tot 1 Januari 1950 de ge dragslijn gevolgd, dat ieder, voor wiens rekening een huis werd gebouwd, tevens het recht verkreeg daarin zijn intrek te nemen. Desondanks werd in de periode 1945/’49 slechts circa 30 pCt. van het totale aantal wo ningen door particulieren in aanbouw genomen. Toch had deze politiek tot gevolg, dat de bouwers in het alge meen liever bouwden voor particulieren dan voor de institutionele beleggers, die in verband met het vereiste van een redelijk rendement niet in staat waren de zo veel hogere prijzen der toekomstige eigenaar-bewoners te betalen. De zich allengs openbarende nadelen van deze ge dragslijn, t.w. het van elders aantrekken van vele per sonen naar ’s-Gravenhage, ook indien zij hier geen werkkring hadden, en de zeer geringe productie van particuliere huurwoningen voor middenstanders, had den tot gevolg, dat sinds 1 Januari 1950 een geheel an dere koers werd ingeslagen bij de toewijzing van het bouwvolume en wel zodanig, dat nu zoveel mogelijk de beleggingsmaatschappijen werden ingeschakeld bij de woningbouw. Dit had tot resultaat, dat van de 933 par ticuliere woningen, voor welker bouw met steun van overheidswege (F. W. 1948 of premieregeling Woning bouw 1950) in 1950 goedkeuring is verleend, 645 be stemd waren voor beleggingsdoeleinden. Het eventueel van deze gewijzigde politiek te ver wachten nadeel, nl. dat beter gesitueerden geen nieuwe woningen, met recht tot bewoning, in eigendom zouden - Periode. Premieregeling 1950. Verminderde hiidraee. bijdrage. 233 206 374 4 Normale bijdrage. Woningwetbouw- financiering. i Herbouw- financiering. 357 154 4 506 3 334 Totaal financiering voor part. 2 101 1 278 Zonder financ. 37 924 6 644 5 536 1945 t./m. 1949 j 1950 DIENST WEDEROPBOUW EN STADSONTWIKKELING. 4 506 2 960 Totaal woningwet- financiering. Normale i Verminderde bijdrage. bijdrage. 1 Financieringsregeling voor particulieren. Finan- cierings- j regeling Woning bouw. 1947—’48 1 744 685 Totaal- generaal.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1950 | | pagina 265