19
4. Bouwsystemen.
Naarmate de woningbouw in het gehele land de
laatste jaren een grotere vlucht ging nemen, is het,
wegens gebrek aan materialen en vooral aan geschoolde
arbeidskrachten, noodzakelijk gebleken ter aanvulling
van de traditionele bouw, die gebruik van baksteen en
veel geschoolde arbeid vereist, over te gaan tot toepas
sing van andere bouwsystemen. In de Gemeente heeft
vooral de bouw van woningen in korrelbeton een grote
vlucht genomen, omdat men enerzijds hiermede reeds
de nodige ervaring na de eerste wereldoorlog had opge
daan, terwijl anderzijds in ruime mate over puin kon
worden beschikt, dat na machinaal te zijn gebroken
hiervoor zeer goed kan worden aangewend. Bovendien
wordt met dit systeem een woning verkregen, welke
constructief ten minste gelijkwaardig is aan de traditio
nele bouw. De overige in ’s-Gravenhage toegepaste
systemen geven een constructie te zien van vooraf ge
reed gemaakte elementen van beton of soortgelijk ma
teriaal.
De Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting
heeft in verband met de opvoering van het nationale
productievermogen aanvankelijk bij de toewijzing van
bouwvolumen aan de gemeentebesturen de eis gesteld,
dat een bepaald aangegeven aantal woningen in sy
steembouw zou worden opgericht. Voor ’s-Gravenhage
bedroeg dit aantal voor het verslagjaar ten minste 1 400
woningen. Aangezien tot dusverre door particulieren
nog geen plannen voor systeembouw werden ingediend,
kunnen krijgen, is opgevangen doordat voor de ge
noemde categorie de woningen in de „vrije sector”,
waarbij geen Gemeentelijk bouwvolume wordt ver
bruikt, beschikbaar kwamen.
Daarenboven ontstond grotere belangstelling voor
bouw in de vrije sector door de hierboven reeds sub 1
besproken wijziging in de Financieringsregeling Wo
ningbouw 1948, welke bepaalde, dat van 15 Augustus
1949 af, behoudens de vóór 1 September 1949 ingedien
de plannen, geen financiële steun van Rijkswege meer
werd verleend voor de bouw van woningen met een in
houd boven 325 m3 (étagewoningen) en 375 m3 (eenge-
zinshuizen), terwijl voordien de maximum-inhoud 500
m3 was.
Deze beide factoren hebben ertoe geleid, dat, terwijl
in de periode 1945/1949 slechts 37 woningen in de vrije
sector zijn goedgekeurd, alleen in dit verslagjaar voor
924 woningen of 17 pCt. van het totale aantal in deze
sector goedkeuring is verleend.
De gehele woningbouw, ondernomen door de wo
ningbouwverenigingen en de Gemeente, is met woning-
wetbouwfinanciering tot stand gekomen.
Zoals uit voorgaande tabel blijkt, werden in het ver
slagjaar 374 woningwetwoningen met verminderde
Rijksbijdrageen 206 particuliere woningen met vermin
derde premie goedgekeurd, te zamen ruim 10 pCt. van
het totale aantal in het afgelopen jaar goedgekeurde
woningen. (Voor bijzonderheden omtrent de in de loop
van 1950 ingevoerde financieringsregelingen wordt
verwezen naar het jaarverslag van de Dienst voor het
Gemeentelijk Grondbedrijf en dat van de Gemeente
lijke Woningdienst.)
Thans dient even te worden stilgestaan bij het feit,
dat onder de Financieringsregelingen Woningbouw
1947 en 1948 vrijwel geen huurwoningen beschikbaar
kwamen, daar deze regeling nagenoeg uitsluitend werd
toegepast voor het verkrijgen van huizen in eigendom
door beter gesitueerden. Dit had de volgende oorzaak.
Ten einde de woningbouw door particulieren zo veel
mogelijk te bevorderen, werd tot 1 Januari 1950 de ge
dragslijn gevolgd, dat ieder, voor wiens rekening een
huis werd gebouwd, tevens het recht verkreeg daarin
zijn intrek te nemen. Desondanks werd in de periode
1945/’49 slechts circa 30 pCt. van het totale aantal wo
ningen door particulieren in aanbouw genomen. Toch
had deze politiek tot gevolg, dat de bouwers in het alge
meen liever bouwden voor particulieren dan voor de
institutionele beleggers, die in verband met het vereiste
van een redelijk rendement niet in staat waren de zo
veel hogere prijzen der toekomstige eigenaar-bewoners
te betalen.
De zich allengs openbarende nadelen van deze ge
dragslijn, t.w. het van elders aantrekken van vele per
sonen naar ’s-Gravenhage, ook indien zij hier geen
werkkring hadden, en de zeer geringe productie van
particuliere huurwoningen voor middenstanders, had
den tot gevolg, dat sinds 1 Januari 1950 een geheel an
dere koers werd ingeslagen bij de toewijzing van het
bouwvolume en wel zodanig, dat nu zoveel mogelijk de
beleggingsmaatschappijen werden ingeschakeld bij de
woningbouw. Dit had tot resultaat, dat van de 933 par
ticuliere woningen, voor welker bouw met steun van
overheidswege (F. W. 1948 of premieregeling Woning
bouw 1950) in 1950 goedkeuring is verleend, 645 be
stemd waren voor beleggingsdoeleinden.
Het eventueel van deze gewijzigde politiek te ver
wachten nadeel, nl. dat beter gesitueerden geen nieuwe
woningen, met recht tot bewoning, in eigendom zouden
-
Periode.
Premieregeling 1950.
Verminderde
hiidraee.
bijdrage.
233
206
374
4
Normale
bijdrage.
Woningwetbouw-
financiering.
i Herbouw-
financiering.
357
154
4 506
3 334
Totaal
financiering
voor part.
2 101
1 278
Zonder
financ.
37
924
6 644
5 536
1945 t./m. 1949 j
1950
DIENST WEDEROPBOUW EN STADSONTWIKKELING.
4 506
2 960
Totaal
woningwet-
financiering.
Normale i Verminderde
bijdrage. bijdrage. 1
Financieringsregeling voor particulieren.
Finan-
cierings- j
regeling
Woning
bouw.
1947—’48
1 744
685
Totaal-
generaal.