1 ALGEMENE BESCHOUWINGEN BETREFFENDE DE DRIE INSTELLINGEN GEZAMENLIJK. GEMEENTELIJKE HYPOTHEEKBANK, NOODHYPOTHEKENFONDS EN RIJKSHYPOTHEKENFONDS VAN 'S-GRAVENHAGE. VERSLAG OVER HET JAAR 1950. In de algemene beschouwingen van het verslag over 1949 werden uitvoerige mededelingen gedaan over het inschakelen van het Rijkshypothekenfonds voor het ver strekken van eerste hypotheken op panden gesticht of te stichten met gebruikmaking van Rijkssteun inge volge de „Financieringsregeling Woningbouw 1947." (later gewijzigd in „Financieringsregeling Woningbouw 1948”). Aangezien particuliere banken geneigd bleken op ruime schaal eerste hypotheken op zg. nieuwbouw te verstrekken, behoefde van de getroffen regeling en het door de Raad aan het Rijkshypothekenfonds toege- stane crediet geen gebruik te worden gemaakt. Bij het Noodhypothekenfonds werden nog enkele aanvragen om een tweede hypotheek ingevolge de hier- voren genoemde financieringsregelingen ingediend. De afzonderlijke gegevens hieromtrent worden hierna ver meld. Intussen is ook de „Financieringsregeling Woning bouw 1948” buiten werking gesteld en vervangen door de „Premieregeling Woningbouw 1950". Behoudens enkele nagekomen posten en eventuele overnemingen zullen dus geen hypotheken volgens de regeling 1948 meer behoeven te worden verstrekt. Bij de genoemde premieregeling hebben, wat betreft het eventuele ver strekken van hypotheken, de beide fondsen in het afge lopen jaar geen bemoeienissen gehad. De werking van de drie hypotheekinstellingen bleef, behoudens de bemoeiingen door het Noodhypotheken fonds inzake de „Financieringsregeling Woningbouw 1947(1948)” in hoofdzaak beperkt tot overneming en voortzetting van bestaande hypotheken. Verder werden nog behandeld 5 aanvragen om verhoging van bestaan de leningen en 8 aanvragen om een nieuwe lening. In totaal kwamen in behandeling 41 (v.j. 83) aan vragen tot een totaal bedrag van rond 560.300, (v.j. 1.742.700,Gesloten werden 10 (v.j. 17) le ningen tot een totaal bedrag van rond 229.300, (v.j. ƒ227.400,De aflossingen bedroegen in totaal rond ƒ351.600,(v.j. ƒ169.700,waarin begrepen de algehele aflossing van 31 (v.j. 17) leningen te zamen bedragende rond ƒ253.200,(v.j. ƒ92.100,Het totaal der 303 (v.j. 324) uitstaande leningen bedroeg op 31 December rond ƒ6.575.400,(v.j. 6.697.600,—) dit is 122.200,minder dan een jaar tevoren. Bij de inning van de rente en aflossing der hypothe caire leningen werden in het algemeen weinig moeilijk heden ondervonden. De geldnemers voldeden in de regel normaal aan hun betalingsverplichtingen en velen betaalden zoals gewoonlijk reeds vóór de verval dag het door hen verschuldigde. Aan enkele debiteuren werd, als tegemoetkoming in hun tijdelijke financiële moeilijkheden, opschorting van de periodieke aflossing toegestaan. Enig risico was hieraan niet verbonden, aangezien de posten voldoende gedekt waren. Tot executie van onderpanden werd in het verslag jaar niet overgegaan. Het aantal van de bij de Bank in exploitatie zijnde onderpanden onderging geen wijziging. Evenals in vo rige jaren waren ook in 1950 de exploitatie-uitkomsten van de bovengenoemde panden niet bijzonder gunstig. Bij de Wet van 13 October 1950, no. K 452 (Huurwet) is bepaald, dat in het algemeen de huurprijzen zullen kunnen worden verhoogd met 15 pCt. boven het peil van 1940. Aangezien deze verhoging eerst ingaat op 1 Januari 1951 kan - hoewel niet te verwachten is, dat de exploi tatie-uitkomsten, gezien de stijgende lasten, speciaal wat het onderhoud betreft van de veelal te zwaar belaste panden, door de huurverhoging afdoende zullen ver beteren - thans nog niet worden medegedeeld, wat de gevolgen van deze huurverhoging zullen zijn. Zoals gebruikelijk werd ook in het verslagjaar het onderhoud der panden, behoudens enkele uitzonderingen, uitge voerd door de Gemeentelijke Woningdienst. Op de staat van onderhoud der verdere onderpanden van de drie hypotheekinstellingen werd het gebruike lijke toezicht uitgeoefend. Ernstige tekortkomingen kwamen hierbij niet aan het licht. Met ingang van 1 Maart 1950 werd, op grond van de bepalingen van de Wet op de Materiële Oorlogsschaden, de rentevoet over de Grootboekinschrijvingen ver laagd van 4 pCt. tot 3 pCt. In overeenstemming hier mede werd met ingang van genoemde datum eveneens de rentevoet van in totaal 27 leningen tot een bedrag van 1.862.590,— bij de Gemeentelijke Hypotheek bank, het Noodhypothekenfonds en het Rijkshypo thekenfonds, welke leningen op de Grootboekinschrij vingen betrekking hebben, voor zover deze rente hoger was dan 3l/2 pCt tot dit percentage verlaagd. Bij de hiervoren genoemde wet werden tevens de mogelijk heden verruimd, dat leningen, waarvan het onderpand is verwoest en/of onteigend, worden afgelost. Vermoe delijk zullen vele debiteuren van deze mogelijkheden gebruik maken. Aangezien de Gemeente na de oorlog reeds een groot bedrag had besteed aan de wederop bouw, worden onze (hypothecaire) vorderingen in be taalmiddelen afgelost. Op het einde van het verslagjaar waren reeds enkele posten dienaangaande in behan deling. De gemiddelde hypotheekrente was op 31 December bij de Hypotheekbank 3,85 pCt.bij het Noodhypo thekenfonds 3,75 pCt. en bij het Rijkshypothekenfonds 3,71 pCt. (v.j. onderscheidenlijk 3,85 pCt., 3,97 pCt. en 3,96 pCt.). Het totale bedrag der hypotheekrente be- BIJLAGÊ 31

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1950 | | pagina 385