1 I 'S 1 33 duidelijk op de beroepsmogelijkheid, welke bij de in stelling van de „Plaatselijke Revisie-instantie” werd geschapen, moesten worden gewezen. Naast deze wijzigingen in de regeling als zodanig zij nog vermeld, dat de Minister van Sociale Zaken bij af zonderlijke circulaires heeft bepaald, dat werknemers in de sigarenindustrie, in verband met in deze industrie ontstane moeilijkheden ten gevolge van onvoldoende afzetmogelijkheid, tijdelijk in de overbruggingsregeling kunnen worden opgenomen. Bij circulaire van 27 April 1950, no. C. 5018 S.B., werd deze bijzondere voorziening vastgesteld voor de periode van 1 Mei tot 1 Augustus 1950, welke periode bij circulaire van 29 Juli 1950, no. 8935 S.B., werd ver lengd tot 1 October 1950. Uiteraard mocht slechts over de improductieve uren uitkering worden toegekend. De uitbetaling van de uitkeringen zou plaats vinden via de kantoren van de werkgevers. Bij circulaire van 6 December 1950, no. C. 13480 S.B., heeft de Minister van Sociale Zaken nog bepaald, dat ten aanzien van pensioengenietenden, die tevens uit kering krachtens de overbruggingsregeling ontvingen, tot 1 Januari 1951 geen rekening behoefde te worden gehouden met de bijzondere toeslag, welke aan hen op grond van de Wet „Verhoging van pensioenen met een bijzondere toeslag” met terugwerkende kracht zou worden uitbetaald. De overige ministeriële circulaires hadden alle be trekking op gewijzigde loonnormen of op de elk jaar opnieuw te regelen hulpverlening over vacantie- en feestdagen en bij onderbreking der werkzaamheden wegens vorst, sneeuwval, hoog water en dergelijke. Bovendien zijn nieuwe kortingsbepalingen ingevoerd voor inkomsten uit de sociale voorzieningen van het Ministerie van Oorlog en uit de Ziekte-, Ongevallen en Invaliditeitswet. Bij de onderhavige herziening van de regeling is het speciale maximum, dat zich in de oude regeling slechts beperkte tot het aangeven van de maximumgrens van de uitkering bij neven verdiensten (namelijk dat uitke ring plus het verdiende loon niet meer mag bedragen dan 100 pCt. van het loon hetwelk voor betrokkenen geldt) uitgebreid. Thans is namelijk tevens bepaald, dat de uitkering inclusief gezinsledentoeslag in ieder geval niet meer mag bedragen dan 95 pCt. van het loon in clusief kinderbijslag. De bij de wijziging in de overbruggingsregeling ge noemde inschakeling van de vakorganisaties bij de uit betaling geldt uiteraard ook voor de uitbetaling van de uitkeringen krachtens de sociale-bijstandsregeling. Tevens zijn de wijzigingen in de regeling betreffende het toekennen van bevallingsgeld conform aan de wij zigingen in de overbruggingsregeling aangebracht, als ook die betreffende de vermelding op de aanvraagfor mulieren van de mogelijkheid tot beroep op de „Plaat selijke Revisie-instantie”. Een zeer belangrijke wijziging, die per 13 Februari 1950 in de sociale-bijstandsregeling is aangebracht, lag in de nieuw opgenomen bepaling betreffende de bijzon dere sociale bijstand. Deze bepaling hield namelijk in, dat in de toekomst bijzondere aandacht ware te be steden aan de maatschappelijke omstandigheden van de werkloze en diens eventuele gezin en, voorzover dit naar het oordeel van het College van Burgemeester en Wethouders wenselijk en mogelijk is, de nodige maat regelen te nemen bijvoorbeeld met behulp van ker- Sociale-bijstandsregeling. Bij de reeds bij de overbruggingsregeling genoemde circulaire van 11 Januari 1950, no. C. 35 S.B., zijn ook de in de sociale-bijstandsregeling vastgestelde normen met ingang van 1 Januari 1950 verhoogd en gebracht op 28,voor man en vrouw en 20,20 voor kost winners en alleenwonenden, terwijl de gezinsledenbij slag voor het eerste gezinslid werd gesteld op 2,52, voor het 2de en 3de gezinslid op ƒ2,76 en van het 4de af op 3,42. Later zijn de normbedragen, bij cir culaire van 25 September 1950, no. 10 737 S.B., wederom verhoogd; de norm voor man en vrouw namelijk tot 29,40, die voor kostgangers en alleenwonenden tot ƒ21,25. Bij circulaire van 28 Januari 1950, no. 31 S.B, zijn be langrijke wijzigingen gebracht in de sociale-bijstandsre geling. Deze wijzigingen traden 13 Februari 1950 in wer king. Zij lopen in grote lijnen parallel aan die van de overbruggingsregeling. Zo zijn de begripsbepalingen in beide regelingen gelijkluidend gewijzigd. Ook de in de overbruggingsregeling nieuw ingevoegde bepaling be treffende eventuele opneming bij ontslag op staande voet is daarin vervat, evenals die betreffende de Neder landse nationaliteit. Het gestelde inzake het toekennen van een uitkering ad 80 pCt. van de normen der sociale-bijstandsregeling is uitgebreid in dier voege, dat deze uitkering behalve aan fraudeurs en aan hen, aan wier bonafiditeit in ernstige mate moet worden getwijfeld (in welke ge vallen ook vroeger reeds de mogelijkheid tot het ver lenen van een 80 pCt. uitkering bestond), nu ook kan worden toegekend aan door eigen schuld of vrijwillig werklozen. Verder is bij de wijzigingen in de regeling verdubbeld de waarde van het op bonafide wijze ver kregen bezit, dat buiten beschouwing blijft bij de be oordeling van de vraag, of uitkering kan worden toe gekend, namelijk voor kostgangers en alleen wonenden van 500,tot 1.000,voor gehuwden en onge huwde kostwinners van 1.000,tot 2.000,en voor elk kind beneden de 21 jaar van ƒ200,tot ƒ400, en boven de 21 jaar van 500,tot 1.000, Voorts is overeenkomstig de wijziging van de over bruggingsregeling bepaald, dat de inkomsten uit arbeid van de kostwinner of diens echtgenote en gezinsleden netto en niet bruto dienen te worden gekort, terwijl ten aanzien van de aftrek van inkomsten uit arbeid van de echtgenote van de kostwinner is bepaald, dat 50 pCt. in mindering zal worden gebracht, met dien verstande dat voor deze inkomsten niet geldt dat 10,kan worden vrijgelaten, welke regeling ten aanzien van de inkomsten uit arbeid van de inwonende gezinsleden is gehandhaafd. i I I 1 I VERSLAG VAN HET BUREAU VOOR WERKLOZENZORG EN PERSONEELSVOORZIENING. 3 9

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1950 | | pagina 407