II
in
33
uk
k
4
terie van Sociale Zaken, het Gewestelijk Arbeidsbureau
of het Bureau verschil van mening rijst ten aanzien van
het al of niet opnemen of handhaven in de regelingen.
Hoewel bij de hierboven gememoreerde wijzigingen
van de overbruggings- en de sociale-bijstandsregeling
de taak van de Commissie geen verandering onderging,
kwam er wel wijziging in de aard van de samenstelling
van de Commissie.
Immers werd bepaald, dat de vertegenwoordiger van
het Gemeentebestuur, die voorheen als lid-secretaris op
trad, nu voorzitter van deze Commissie zou zijn en dat
de vertegenwoordiger van het Consulentschap van het
Ministerie van Sociale Zaken (vroeger voorzitter) en de
vertegenwoordiger van het Gewestelijk Arbeidsbureau
als leden zouden optreden.
Als secretaris (niet-lid) kon een gemeente-ambtenaar
worden aangewezen. De procedure bij het niet be
reiken van overeenstemming bleef gehandhaafd; de
termijn echter binnen welke de aangelegenheid aan het
Ministerie moet worden voorgelegd, werd bepaald op
één week.
Bij besluit van Burgemeester en Wethouders van 11
Februari 1950, nr. 240681 I, afd. S.Z., is de Commissie
als volgt samengesteld:
F’
De hulpverleningsregelingen ten behoeve van de ge-
demobiliseerden, zoals deze na de bevrijding zijn tot
stand gekomen, zijn in het verslagjaar bij circulaire van
2 September 1950, no. 10034, afd. S.B., ingrijpend ge
wijzigd.
Aangezien de uitvoering van deze hulpverlenings-
regeling bleef opgedragen aan de afdeling Militaire
Zaken der Gemeentesecretarie moge slechts met het
aangeven van deze wijziging worden volstaan. Het con
tact, dat de afdeling Militaire Zaken met het Bureau
onderhield, beperkte zich ook in het verslagjaar tot de
bepaling van de grootte van de uitkeringen ingevolge
de na 2 September 1950 geldende Demobilisatiebe-
schikking No. 4.
i
kelijke en particuliere instellingen (maatschappelijke
werkers en dergelijke) om eventuele moeilijkheden,
die een belemmering vormen voor de maatschappelijke
zelfstandigheid van betrokkene en zijn gezin, tot een
oplossing te brengen.
Voor een juiste uitvoering van deze bepaling, waarbij
ten behoeve van de werkloze en zijn gezin zeer belang
rijk sociaal werk mogelijk werd, is bij het Bureau een
afzonderlijke onderafdeling in het leven geroepen. Bij
de vermelding van de in het verslagjaar verrichte werk
zaamheden volgen hierover nadere bijzonderheden.
Bij zijn circulaire van 14 April 1950, no. C. 4408, afd.
S.B., deelde de Minister mede, dat evenals dit was ge
schied ten aanzien van emigranten, die in December
1949 met de „Volendam” vertrokken, ook aan de
achtergebleven gezinnen van de emigranten, die met de
„Sibajak” naar Australië vertrokken, voorzover zij
voor zich zelf en/of hun gezin een rijksbijdrage in de
passagekosten ontvingen en niet in eigen onderhoud
konden voorzien, gedurende ten hoogste 6 maanden na
het vertrek van de emigrant, een uitkering kan worden
toegekend ingevolge de sociale-bijstandsregeling.
Evenals vorige jaren kon in de winter 19501951
(periode 29 October 1950 t./m. 28 April 1951) aan
hen, die sociale-bijstandsuitkering genoten, kolentoe
slag worden toegekend, voor kostwinners en alleenwo
nenden tot een bedrag van 2,80 per week en voor kost
gangers tot een bedrag van 1,40 per week (circulaire
d.d. 4 September 1950 C 10234 S.B.).
De hiervoren bij de overbruggingsregeling genoemde
circulaire van de Minister d.d. 6 December 1950, no.
C 13480 S.B., betreffende herberekening van de uitke
ringen in verband met de met terugwerkende kracht
toegekende bijzondere toeslag op de pensioenen, was
ook voor de sociale-bijstandsregeling van kracht.
-
J. L. Valk, hoofdambtenaar voor sociale arbeid/
afdelingschef bij het Gemeentelijk Bureau voor Werk
lozenzorg, lid-voorzitter; H. L. F. Hofman, hoofd
ambtenaar voor sociale arbeid bij het Gemeentelijk
Bureau voor Werklozenzorg, plaatsvervangend lid-
voorzitter; F. A. J. Albers, contact-ambtenaar voor
sociale bijstand bij het Ministerie van Sociale Zaken;
F. M. Steinmetz, adjunct-directeur van het Geweste
lijk Arbeidsbureau te ’s-Gravenhage, leden; J. Ph. H.
Pleines, contact-ambtenaar voor sociale bijstand bij het
Ministerie van Sociale Zaken; A. A. Nicolaï, hoofd
commies bij het Gewestelijk Arbeidsbureau, plaatsver
vangende ledeneen door de directeur van het Bureau
voor Werklozenzorg en Personeelsvoorziening aan te
wijzen ambtenaar van dat Bureau, secretaris.
Als zodanig heeft de directeur bij besluit van 13
Februari 1950 aangewezen, mejuffrouw M. G. C. Becht,
steno-typiste bij het Bureau.
In deze samenstelling van de Commissie werd in het
verslagjaar geen wijziging aangebracht.
De Commissie heeft in het verslagjaar 53 vergade
ringen gehouden en behandelde in totaal 1 026 gevallen,
waarvan in overeenstemming met het advies van het
Gewestelijk Arbeidsbureau in 463 gevallen werd gead
viseerd tot opneming in de overbruggings- en de sociale-
bijstandsregeling en in 200 gevallen tot afwijzing voor
uitkering, terwijl de Commissie in tegenstelling met het
advies van het Gewestelijk Arbeidsbureau in 324 ge
vallen adviseerde betrokkene in een der regelingen op
te nemen en in 39 gevallen de aanvrage af te wijzen.
In vrijwel alle gevallen kon met eenstemmigheid een
beslissing worden genomen, hetgeen met voldoening
kan worden vermeld.
Deze Commissie werd op 4 September 1947, over
eenkomstig het gestelde in de overbruggings- en de
sociale-bijstandsregeling, door Burgemeester en Wet
houders ingesteld, ten einde die gevallen te beoordelen,
waaromtrent tussen het Consulentschap van het Minis-
VERSLAG VAN HET BUREAU VOOR WERKLOZENZORG EN PERSONEELSVOORZIENING.
Gedemobiliseerde militairen.
3
Plaatselijke Commissie voor sociale bijstand.