1 33 5 Deze Commissie heeft in het verslagjaar niet ver gaderd, aangezien voor geen enkele bedrijfstak overleg tussen de directeur van het Bureau en de in de Com missie vertegenwoordigde Haagse organisaties nood zakelijk bleek. Voor vrijwel alle bedrijfstakken zijn thans loonregelingen vastgesteld welke als maatstaf gel den bij de vaststelling van het bedrag der overbruggings- uitkeringen. Deze Commissie, ingesteld na de wijzigingen in de overbruggings- en de sociale-bijstandsregeling per 17 Januari 1949, behandelt gemotiveerde revisieverzoeken in verband met klachten of bezwaren van werknemers- zijde over vermeende of onjuiste behandeling van een geval of over de interpretatie van de bepalingen van de regelingen in het algemeen. Bij deze behandeling kan betrokkene of diens ge machtigde gelegenheid worden geboden zijn bezwaren mondeling toe te lichten. Betrokkene dient, zoals bij circulaire van 28 Januari 1950 is bepaald, zijn bezwaarschrift binnen 3 weken na de datum waarop de bestreden beslissing te zijner kennis is gebracht, bij de „Plaatselijke Revisie-instantie” in te dienen. Indien de Commissie omtrent een geval niet tot over eenstemming kan geraken, kan voorlegging aan de „Centrale Revisie-instantie”, binnen 6 weken na de be handeling in de „Plaatselijke Revisie-instantie”, volgen. Naar analogie van de bij circulaire van 28 Januari 1950 in het karakter van de samenstelling van de Plaat selijke Commissie voor Sociale Bijstand aangebrachte wijzigingen, heeft ook de samenstelling van deze com missie wijziging ondergaan. Tevens werd bij deze circulaire bepaald, dat in het vervolg ook een vertegenwoordiger van elk der bij de Stichting van de Arbeid aangesloten vakcentrales van werknemers als lid deel van de Commissie zou uit maken. Bij besluit van Burgemeester en Wethouders van 11 Februari 1950, nr. 240681 II afd. S.Z., is derhalve de Commissie als volgt samengesteld: J. L. Valk, hoofdambtenaar voor sociale arbeid/ afdelingschef bij het Gemeentelijk Bureau voor Werk lozenzorg, lid-voorzitter; H. L. F. Hofman, hoofd ambtenaar voor sociale arbeid bij het Gemeentelijk Bureau voor Werklozenzorg, plaatsvervangend lid- voorzitter; F. A. J. Albers, contact-ambtenaar voor sociale bijstand bij het Ministerie van Sociale Zaken; F. M. Steinmetz, adjunct-directeur van het Gewestelijk Arbeidsbureau te ’s-GravenhageA. J. van Hagen, vertegenwoordiger van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen; W. C. van Beek, vertegenwoordiger van het Christelijk Nationaal Vakverbond en Joh. de Lange, vertegenwoordiger van de Katholieke Arbei dersbeweging, leden; J. Ph. H. Pleines, contact-ambte naar voor sociale bijstand bij het Ministerie van Sociale Zaken, plaatsvervangend lid voor F. A. J. Albers; A. A. Nicolaï, plaatsvervangend lid voor F. M. Steinmetz; H. J. Jurgens, plaatsvervangend lid voor A. J. van Ha gen; M. D. Stafleu, plaatsvervangend lid voor W. C. van Beek; N. F. A. Vugts, plaatsvervangend lid voor J. de Lange; een door de directeur van het Bureau te benoemen ambtenaar van het Bureau, secretaris. Als zodanig heeft de directeur bij besluit van 12 Fe bruari 1950 benoemd mejuffrouw M. G. C. Becht, steno-typiste bij het Bureau. In de samenstelling van de Commissie is gedurende het verslagjaar geen wijziging aangebracht. In het verslagjaar werden door deze commissie in 24 vergaderingen 109 bezwaarschriften behandeld, welke alle betrekking hadden op het niet (langer) ver lenen van uitkering. In 50 gevallen kon aan de directeur van het Bureau worden geadviseerd de genomen be slissing te handhaven, terwijl in 59 gevallen na monde linge toelichting van betrokkene en eventueel na een hernieuwd onderzoek tot opneming in de regeling kon worden geadviseerd. Dat ook in deze commissie de eenstemmigheid bij de genomen beslissingen overheerste, stemt tot voldoe ning. Het geheel gaf blijk van een vruchtbare samen werking in het belang van hen, die zich tot deze „instantie” wendden. Op 1 Januari 1950 bedroeg het aantal werklozen, dat van het Bureau uitkering ontving, 3 379, namelijk 2 126 overbruggings- en 1 253 sociale-bijstandsuitkeringge- nietenden. (In deze en volgende cijfers zijn geen uit- Als „Centrale Revisie-instantie” is aangewezen het Orgaan van Overleg tussen het Ministerie van Sociale Zaken en de Raad van Vakcentralen, uitgebreid met een vertegenwoordiger van de Vereniging van Neder landse Gemeenten. Als vertegenwoordiger van de Vereniging van Neder landse Gemeenten heeft sedert de werking van deze commissie, de directeur van het Bureau zitting gehad. Als zodanig heeft hij uit de agenda van deze verga deringen voortvloeiende besprekingen met andere ge meenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gevoerd. Zoals hierboven reeds is vermeld, is deze commissie bedoeld als beroepsinstantie, indien in de „Plaatselijke Revisie-instantie” geen overeenstemming tussen de ver tegenwoordigde instellingen kan worden bereikt. De „Plaatselijke Revisie-instantie” heeft in geen enkel geval van deze beroepsmogelijkheid gebruik behoeven te maken. Wel zijn door de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Belangen te ’s-Gravenhage 3 gevallen bij de „Centrale Revisie-instantie” aanhangig gemaakt, tenge volge waarvan in 2 gevallen alsnog overbruggings- c.q. sociale-bijstandsuitkering kon worden toegekend en in 1 geval de afwijzende beslissing van het Bureau gehand haafd bleef. VERSLAG VAN HET BUREAU VOOR WERKLOZENZORG EN PERSONEELSVOORZIENING. Centrale Revisie-instantie. de hulpverleningsregelingen Adviescommissie loonnormen. „Plaatselijke Revisie-instantie." De uitvoering van voor werklozen.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1950 | | pagina 409