j 33 I De vorst viel in op 19 Januari 1950. Dientengevolge stroomden de aanvragen, binnen en moesten naast de normale uitkeringen in de week van 23 tot 28 Januari, 1 208 en van 30 Januari tot 4 Februari 1 388 vorstuit- keringen worden verstrekt. De inval van de dooi op 30 Januari ging gepaard met sneeuw en ijzel. In overleg met de Gemeentelijke Reini gingsdienst en het Gewestelijk Arbeidsbureau was de uitreiking van sneeuwruimerskaarten in de herfst van 1949 geregeld, zodat de werklozen direct bij het sneeuw ruimen konden worden ingeschakeld. Slechts 1 dag echter bleek het sneeuwruimen nodig, waaraan door 222 personen werd deelgenomen. De uitbetaling ge schiedde via het Bureau. In de week van 3 tot 9 December 1950 kondigde zich het eerste onwerkbare weer in de winter 1950/1951 aan door sneeuwval en vorst. De eerste vorstuitkeringen werden verstrekt over de week van 4 tot 9 December namelijk 49, terwijl over de weken van 11 tot 16 De cember, 18 tot 23 December en 25 tot 30 December onderscheidenlijk aan 21, 489 en 857 personen uit kering wegens vorst is toegekend, welke aantallen sterk werden beïnvloed door het niet naar hun kampen terug keren van de DUW>)-arbeiders tengevolge van sneeuw val op Zondag 17 December. In deze laatste vorst periode tot het einde van het verslagjaar is geen sneeuw geruimd. In totaal is een bedrag van ƒ133.133,uit gekeerd. De werkzaamheden hieraan verbonden waren uiter aard eveneens vele. Vooral de herziening per 11 Janu ari 1950, waarbij zowel de uitkeringsnormen als de kin der- en gezinsledenbijslag werden verhoogd, had veel werkzaamheden tot gevolg, aangezien de gehele stand, juist op 31 December de hoogste, moest worden herbe rekend. Ook de wijziging van de normen per 1 Septem ber bracht rond 2 600 wijzigingen in de te berekenen bedragen met zich. De wijzigingen, welke in de rege lingen per 13 Februari 1950 zijn aangebracht, brachten niet zo veel extra werk mede. Wel bleek door de uit breiding van de mogelijkheid tot het toekennen van een 80 pCt. sociale-bijstandsuitkering in meer gevallen hulp te kunnen worden verleend. Ten aanzien van de hulpverlening aan werknemers in de sigarenindustrie kan worden vermeld, dat over de periode van 1 Mei tot 1 October 1950 gemiddeld 11 personen wekelijks een uitkering ontvingen, aan wie in totaal een bedrag van ƒ9.060,72 is uitbetaald. Van de bij de regeling geschapen mogelijkheid tot het toekennen van uitkeringen aan emigranten is in een ge ring aantal gevallen gebruik gemaakt. In totaal zijn 370 uitkeringen verstrekt tot een totaalbedrag van 13.294,-. keringen wegens vorst, geen toeslag op ontbrekende vacantiebonnen of aan Zelfstandigen groep] A, be grepen. Deze zijn bij de betreffende onderdelen afzon derlijk vermeld). De stijging van het aantal hulpverleningen, welke reeds in September 1949 inzette, heeft zich in het begin van het verslagjaar voortgezet tot half Februari, toen het aantal 4 261 (2 604 personen, die overbruggings- en 1 657 personen, die sociale-bijstandsuitkering genoten) bedroegdaarna liep het aantal werklozen terug, tot op 29 Juli de laagste stand in 1950 werd bereikt namelijk 2 430 (826 personen voor overbruggings- en 1 604 per sonen voor sociale-bijstandsuitkering), een aantal dat echter belangrijk hoger was dan de laagste stand in an dere jaren. Uit de stijging van het laagste aantal, dat in 1947 512, in 1948 723 en 1949 1 589 bedroeg, blijkt meer en meer ongunstiger werkgelegenheid. Vroeger dan in 1949 trad reeds weer een toeneming op; de ver dere ontwikkeling bleek ook ongunstig te zijn. Begin October werd reeds het aantal van 3 000 uitkeringge- nietenden gepasseerd, begin December 4 000, tot op 30 December de hoogste stand in 1950 werd genoteerd namelijk 4 637 (2 564 voor overbruggings- en 2 073 voor sociale-bijstandsuitkering). Dit aantal is in verge lijking met de voorgaande jaren ongunstig. In de jaren 1947, 1948 en 1949 bedroeg het ultimo December on derscheidenlijk 1 314, 1 940 en 3 379. (Voor de jaren 1948 en 1949 ook de hoogste stand). Niet alleen deze stijging was verontrustend, maar het eveneens in 1949 reeds gesignaleerde euvel, dat in nog sterkere mate dan in 1949 bleek, dat zij, die eenmaal werkloos zijn en 13 weken uitkering genoten, zeer moei lijk weer in het arbeidsproces konden worden opge nomen. Dit blijkt trouwens ook uit de gemiddelde uitkerings duur. Het Bureau verstrekte in 1950 169 967 week- uitkeringen krachtens de overbruggings- en sociale- bijstandsregeling. Bij een totaal aantal uitkeringge- nietenden in dit jaar van 13 900 bedroeg de gemiddelde uitkeringsduur dus bijna 13 weken; bij het beoordelen van dit cijfer dient men er rekening mede te houden, dat uiteraard velen gedurende enkele weken in uit kering zijn, vooral in de winterperiode. Uit bovengenoemde cijfers blijkt uiteraard de toe neming van het werk voor het Bureau, alsmede uit een vergelijking met 1949 van het aantal mutaties, dat we kelijks moest worden verwerkt. Hierbij zij er op ge wezen, dat bij een hoger aantal werklozen, het mutatie- percentage daalt en omgekeerd bij daling van het aantal het percentage stijgt. In 1950 bedroeg het aantal muta ties in totaal 43 388 tegen 34 019 in 1949. Bij een week- gemiddelde van 3 314 uitkeringgenietenden beliep het aantal mutaties in het verslagjaar dus 25,6 pCt. tegen 30 pCt. bij een week-gemiddelde van 2 188 in 1949. Over het eerste kwartaal van de jaren 1949 en 1950 be droegen de aantallen der wekelijkse mutaties onder scheidenlijk 712 of 28,5 pCt. bij 2 500 uitkeringen en 961 of 24,5 pCt. bij 3 951 uitkeringen. VERSLAG VAN HET BUREAU VOOR WERKLOZENZORG EN PERSONEELSVOORZIENING. Vorstwerkloosheid. De herziening der regelingen. 1) Dienst Uitvoering Werken. 6

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1950 | | pagina 410