I 33 14 a. Beeldende kunstenaars. Aan in sociale nood verkerende kunstenaars werd in het verslagjaar hulp verleend door middel van een spe ciale werkverruiming. Van deze categorie werden na melijk door tussenkomst van de Commissie voor Sociale Kunstopdrachten, aan de hand van vastgestelde richt lijnen schilderijen, beeldhouwwerk enz. aangekocht. De richtlijnen zijn vervat in de rondzendbrief van de Minister van Sociale Zaken dd. 31 Maart 1949 no. C 3018 S.B. In deze regeling zijn in het verslagjaar geen wijzigingen aangebracht, zodat, voor de inhoud daarvan wordt verwezen naar het jaarverslag over 1949. Slechts zij medegedeeld, dat in het kader van de alge hele verhoging van de lonen per 1 Januari 1950 en 4 eenkomstig de beslissing van Burgemeester en Wet houders van 22 Augustus 1947 no. 189110 afd. S.Z., hetgeen inhield, dat aan hen die in de Gemeentelijke Werkverschaffing arbeidden, verlof kon worden toege kend met dien verstande dat hun, die langer dan zes achtereenvolgende maanden waren te werk gesteld, voor elke maand van tewerkstelling één dag verlof met behoud van loon kon worden verleend en de vacantie- bijslag van 2 pCt. kon worden uitbetaald, overeenkom stig de regelen, die voor het Gemeentepersoneel golden. Voorzover mogelijk werden ook in 1950 de sociale verzekeringswetten toegepast. b. Hoofdarbeiders. In de aanvang van het verslagjaar waren bij een drie tal Rijks- en semi-Rijksinstellingen werkloze hoofdar beiders te werk gesteld; namelijk bij het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, het Centraal Bu reau voor Genealogie en het Algemeen Rijksarchief. In de loop van het verslagjaar werd deze werkverrui ming uitgebreid met een achttal objecten te weten: Gemeenteziekenhuizen per 2 Februari 1950; Gemeen telijk Gasbedrijf per 17 April 1950; Gemeentelijke Dienst voor Schone Kunsten I per 6 Februari 1950; Gemeentelijke Dienst voor Schone Kunsten II per 9 c. Waak dienst en. In 1950 werden in totaal 374 wakers te werk gesteld, waarvan 208 bij Gemeentewerken (schoolbewaking) 144 bij Gemeenteplantsoenen10 bij de Gemeentelijke School- en Kindertuinen; 1 bij de Algemene Begraaf plaatsen; 7 bij de Haagse Stichting voor Lichamelijke Opvoeding en 4 bij de Gemeentelijke Dienst voor Schone Kunsten. Evenals bij de te werk gestelde valide handarbeiders werd om de zes maanden gerouleerd. Het loon bedroeg met ingang van 1 Januari 1950 ƒ0,69, na 4 September 1950 0,73 per uur; des Zondags onderscheidenlijk ƒ0,86 en ƒ0,90 per uur. In verband met de verhoging van het loon als aangegeven, werd bepaald, dat de emo lumenten kwamen te vervallen en dat voortaan van plaatsing in de waakdienst zijn uitgesloten de door de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Belangen ge- steunden, voor wie het steunbedrag emolumenten hoger ligt dan het loon van de wakers kinderbijslag. Echter kon ingevolge besluit van Burgemeester en Wethouders met ingang van 1 October 1950 aan wakers voor wie, naar het oordeel van de werkleiding van het object, het gebruik van een eigen rijwiel nodig is, een vergoeding worden toegekend van ƒ0,25 voor elke dag, waarop het eigen rijwiel volledig wordt gebruikt, met een maximum van 1,15 per week. In enige gevallen bleek deze regeling toepassing te kunnen vinden. Voor een overzicht omtrent de Gemeentelijke niet- gesubsidieerde werkverschaffing wordt verwezen naar de hiernaastvolgende staat V. I September 1950 ook de maximum-normen welke in acht moeten worden genomen bij de bepaling van de grootte van de termijnen, waarin de aankoopsom van een vervaardigd werkstuk wordt uitbetaald, zijn ver hoogd, namelijk per 1 Januari 1950 tot 41,per week voor kostwinners en tot 37,voor ongehuwden-niet- kostwinners en per 4 September 1950 tot onderschei denlijk 43,05 en ƒ38,85. Ook de verhoogde bedragen, welke op de voet van de Kinderbijslagwet konden worden uitgekeerd, stegen per 1 Januari 1950. Per die datum zijn deze bedragen vastgesteld op: voor het 1ste kind 2,52 per week; voor het 2de en 3de kind ƒ2,76 per week en van het 4de kind af ƒ3,42 per week. (Abusievelijk zijn in het ver slag over het jaar 1949 de bedragen per 1 Januari 1950 vermeld.) Ook in het verslagjaar werd de uitbetaling van deze uitkeringen door het Bureau verricht. Zo waren op 31 Maart, 30 Juni, 30 September én 31 December 1950 onderscheidenlijk 21, 17, 16 en 18 kunstenaars in uit kering. VERSLAG VAN HET BUREAU VOOR WERKLOZENZORG EN PERSONEELSVOORZIENING. Omschrijving. 31 Mrt. 30 Juni. 30 Sept. 21 30 24 26 14 2 189 208 234 190 Totaal ■i 2. Werkverruiming. 23 14 56 38 3 1 22 12 59 42 2 1 16 10 25 10 25 14 61 69 4 62 43 4 8 10 22 11 26 11 STAAT V. Gemeentelijke niet-gesubsidieerde werkverschaffing. Aantal te werk gestelden op 31 Dec. Handarbeiders (validen). a. Gem. School- en Kindertuinen (veldarbeiders) b. Gem. School- en Kindertuinen (Leyweg)I c. Gem. Reinigingsdienst l d. Gem. Reinigingsdienst (Papierprikken strand) Handarbeiders minder-validen) a. Gemeenteplantsoenen b. Gem. School-en Kindertuinen Wakers. a. Gemeentewerken (schoolbe waking) b. Gemeenteplantsoenen c. Gem. School-en Kindertuinen d. Alg. Begraafplaatsen e. Haagse Stichting voor Lichamelijke Opvoeding

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1950 | | pagina 418