35
Noodwet nog niet in werking
3 231
Mei
1947
1 Jan.
1 Jan.
BIJZONDERE VOORZIENINGEN.
IV.
I
Voor de op het onderdeel steunverlening betrekking
hebbende getallen zie voorts bijlagen 2, 3 en 4 op blad
zijden 16 en 17.
Aangezien degenen, die een uitkering krachtens de
Sociale Bijstandsregeling genieten, soms minder ont
vangen dan zij, die ingevolge de Armenwet worden
gesteund, was niet te vermijden, dat in beperkte mate
aan personen, die op vermelde Rijksregeling waren aan
gewezen, bijzondere verstrekkingen werden gedaan.
Gelet op de moeilijke financiële omstandigheden van
1948
1948
2 722
2 155
1 966
1 927
Voortdurende stijging van het
aantal partijen door stijgende
kosten van levensonderhoud
en de daardoor noodzakelijke
verhoging der steunnormen.
Van de 2 602 op 31 December 1950 ondersteunde
partijen van 65 jaar en ouder waren er 2 446 in het genot
van een uitkering ingevolge de Noodwet Ouderdoms
voorziening.
Op 31 December 1950 waren 197 partijen van 64 jaar
in ondersteuning. Het merendeel dezer partijen zal in
de loop van 1951 voor een uitkering krachtens de Nood
wet Ouderdomsvoorziening in aanmerking komen.
Voor een deel der overige 156 oudelieden is een aan
vraag voor die uitkering lopende, terwijl een ander deel
niet voor een uitkering in aanmerking komt.
sommige kerkelijke en particuliere instellingen van
weldadigheid kon de Commissie tot Bevordering van
Samenwerking uit de Sociale Raad niet meer alle aan
vragen van niet-ondersteunden in behandeling nemen
en werden, na gepleegd overleg met de voorzitter van
die Commissie, in het bijzonder zij, wier inkomen onge
veer met het steunbedrag van de Dienst overeenkwam,
rechtstreeks door de Dienst voor Sociale Belangen
behandeld.
Voor de op de bijzondere voorzieningen betrekking
hebbende cijfers wordt verwezen naar bijlage 3 (blad
zijde 17) en voor alle verstrekkingen in de vorm van
voorschotten naar bijlage 4 (bladzijde 17).
2 139
2 212 j
2 227
2 257 I
2 3291
2 413 l
2 413 I
2 489
2 602
1949
1 April 1949
1 Juli
1950
1 April 1950
1 Juli 1950
1 Oct. 1950
31 Dec. 1950
Daling van aantal partijen
door gunstige werking Nood
wet
1 Jan. 1948
1 April 1948
1 Juli
1 Oct.
VERSLAG VAN DE GEMEENTELIJKE DIENST VOOR SOCIALE BELANGEN
Samenstelling der steunpartijen
stand per 31-12-50
stand per 1-1-50
Burgerlijke staat.
Gezinsverband
Aantal.
aantal.
Alleenstaande mannen
Alleenstaande vrouwen
5 426
100
5 893
100
467
Totaal
Het bljjkt, dat, evenals in 1949, het aantal alleen wonenden relatief sterker toeneemt dan het aantal gezinnen.
6
in van totaal.
Vrouwen, hoofd van een onvol
ledig gezin
Mannen, hoofd van een onvol
ledig gezin
1949
1949
gehuwd
gehuwd
weduwnaar
gescheiden
verlaten
niet gehuwd geweest
weduwe
gescheiden
verlaten
niet gehuwd geweest
225
90
50
246
959
352
125
908
491
1 109
5
21
31
4
1
5
348
284
233
83
2
2
I
522
1 005
3
19
32
4
2
6
333
247
219
79
256
88
53
284
1 055
405
138
999
gezinnen
44,37
8,33
18,82
0,08
0,36
0,53
0,07
0,02
0,08
5,91
4,82
3,95
1,41
alleenstaanden
55,63%
4,35
1,49
0,90
4,82
17,90
6,87
2,34
16,95
gezinnen
45,55%
9,62
18,52
0,06
0,35
0,59
0,07
0,04
0,11
6,14
4,55
4,04
1,46
alleenstaanden
54,45%
4,15
1,66
0,92
4,53
17,67
6,49
2,30
16,73
1 Oct.
gezinnen
144
31
4- 104
naar gezinsverband
Echtparen met kinderen I
Echtparen zonder kinderen i
Concubinaten met kinderen
Concubinaten zonder kinderen
en burgerlijke staat.
i weduwnaar
gescheiden
verlaten
niet gehuwd geweest
t weduwe
gescheiden
verlaten
niet gehuwd geweest
i Uiteindelijke
stijging of
daling in
de loop van
1950
in van totaal.
1
1
15
37
14
4
alleenstaanden
323
4- 31
2
3
38
96
53
13
91