35 als beëindiging van de evacuatie. In zo’n geval konden hem(haar) een aantal zgn. reëvacuatievergoedingen worden uitbetaald, bestaande uit tegemoetkomingen in de kosten van transport, opslag van meubilair en in richting van de nieuwe woning. De bemoeiingen, welke de Dienst voor Sociale Belangen in 1950 daarmede had, eindigden op 1 Juli 1950, doordat het Ministerie van Binnenlandse Zaken bepaalde, dat dergelijke vergoe dingen slechts mochten worden betaald voor reëvacu- aties, welke vóór die datum hadden plaats gehad. Behalve met geldelijke uitkeringen voor levensonder houd werd in verband met de nieuwe regeling gro tendeels vóór 1 October 1950 in tal van gevallen ge holpen met natura-verstrekkingen, zoals kleding, schoeisel, ligging, dekking, prothesen en andere me dische apparaten. De verstrekking van kunstledematen werd meer dan eens gecombineerd met tijdelijke plaatsing van het be trokken oorlogsslachtoffer in een revalidatie-centrum, alwaar onder deskundige leiding wordt geoefend in het juiste gebruik van de prothesen. Dit laatste heeft boven dien tot gevolg, dat veelal een gunstig resultaat ten aanzien van de psychische toestand van het oorlogs slachtoffer wordt bereikt. Bijzondere aandacht hadden huisvestingsmoeilijk- heden, bevordering en handhaving van de gezinseen- heid, waar deze door het ontbreken van de vader-kost- winner bedreigd werd en het economisch zelfstandig maken van in uitkering zijnde personen, waar dit rede lijkerwijze mogelijk was. Veelal werd contact opgenomen met predikanten en geestelijken, schoolhoofden, het Bureau voor Beroeps keuze, het Gewestelijk Arbeidsbureau, de Consultatie- bureaux voor t.b.c. en zuigelingen, de Voogdijraad, het Medisch Opvoedkundig Bureau, enz. De Dienst verleende weer zijn medewerking aan de enquêteringen ten behoeve van de Stichting „Het Vierde Prinsenkind”. Enige honderden kinderen van Haagse oorlogsslachtoffers konden hierdoor kosteloos worden opgenomen in de zomer-vacantiekampen van die Stichting. Ten aanzien van de groep „nagelaten betrekkingen van represailleslachtoffers”, waarvan op 31 December 1950 slechts 2 partijen bij de Dienst in uitkering waren, heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken een bij zondere regeling getroffen, welke op 1 April 1949 van kracht werd. De nagelaten betrekkingen worden gesteund op de voet van de Wet Buitengewoon Pensioen 1940-1945 (Staatsblad 1947, no. H 313). Op 1 Januari genoten 175 partijen door bemiddeling van de Dienst een periodieke uitkering voor levens onderhoud. Het waren vrijwel uitsluitend personen, die krachtens de „Evacuatieregeling Nederland” vóór 1950 uit Indonesië waren gerepatrieerd. Tengevolge van de souvereiniteitsoverdracht op 27 December 1949 vertrokken vele duizenden uit Indo nesië naar Nederland, grotendeels repatriërenden, maar ook velen, die nimmer in Nederland waren geweest. Door voorbereidend werk van de Dienst voor Maat schappelijke Zorg van het Ministerie van Binnenlandse Zaken konden velen onder dak worden gebracht in onder beheer van die Dienst staande woonoorden en in zgn. contract-pensions. Van degenen, die zelf huis vesting zochten, vestigde zich verhoudingsgewijs een groot aantal personen in deze gemeente. Voor zover zij niet over voldoende eigen inkomsten beschikten, wer den zij, indien een aanvraag daartoe werd gedaan, van wege de Dienst voor Sociale Belangen gesteund op de voet van de regeling voor Nederlandse oorlogsslacht offers. In een zeer groot aantal gevallen moest op de maximum toelaatbare uitkering een suppletie worden gegeven wegens hoge kamerhuur of wonen in dure pensions. Voor deze suppleties werd per geval de goed keuring van de Dienst voor Maatschappelijke Zorg gevraagd. In de loop van het verslagjaar werden 658 aanvragen tot het verkrijgen van een periodieke uitkering voor levensonderhoud bij de Dienst ingediend. Veelal kon de uitkering na betrekkelijk korte tijd worden beëindigd, meestal omdat de betrokkene in het genot kwam van lands-, fonds- of A.O.R.-pensioen, in het arbeidsproces werd opgenomen of naar een andere gemeente ver huisde. Op 31 December 1950 waren nog 333 partijen in uitkering. Veel tijd werd besteed aan bevordering van het aan passen aan Nederlandse toestanden door deze per sonen. Een assimilatie, welke vaak zeer moeilijk bleek en lang niet altijd zonder schokken en stoten tot stand kwam. Het Rijk heeft een speciale regeling ontworpen om de uit Indonesië gerepatrieerden aan kleding en/of meubi lair te helpen. In de loop van 1950 werden vele honderden gezinnen op deze wijze geholpen. Op 31 December 1950 waren bij de Dienst nog 11 trekkers van Duitse rente in uitkering. Zij worden ge steund met de tegenwaarde van hun Duitse sociale rente (R.M. 1 f 0,75), echter maximaal met het be drag, dat zij krachtens de R.H.O. zouden mogen ont vangen. De uitkeringen geschiedden bij wijze van voor schot, tegen cedering van hun Duitse rente over het overeenkomstige tijdvak. Wanneer een evacué terugkeerde in de woning van waaruit hij geëvacueerd was of wanneer hij verhuisde naar een ander permanent adres, werd dit beschouwd VERSLAG VAN DE GEMEENTELIJKE DIENST VOOR SOCIALE BELANGEN 12 Represailleslachtolfers. Gerepatrieerden uit Indonesië. Trekkers van Duitse rente. Uitkeringen aan teruggekeerde evacué’s (zgn. gereëvacueerden).

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1950 | | pagina 438