40"
5
nomen betreffende de herkomst der nieuwe leerlingen,
het aantal buitenleerlingen, de aantallen bevorderde
leerlingen en het aantal leerkrachten.
Wat het avondonderwijs betreft, de toeneming van
het aantal leerlingen bij de handelsavondscholen van
1948 op 1949 komt geheel voor rekening van de
openbare inrichtingen. Deze kregen er rond 100 of
bijna een zesde bij, waartegenover de leerlingensterkte
bij de bijzondere scholen wat afnam, nl. met 16 of
ruim 5 pCt. De daaropvolgende afneming in 1950
wordt eveneens alleen door de wijziging in de leer
lingensterkte bij de openbare inrichtingen veroorzaakt.
Deze verloren namelijk 138 leerlingen of rond een
vijfde van hun bevolking. De bijzondere inrichtingen
vertonen daarentegen een toeneming met 76 of ruim
een kwart, voornamelijk een gevolg van de uitbreiding
van het aantal scholen van 2 tot 3.
Vergeleken bij de toestand voor de bezetting blijkt
het openbaar avondonderwijs iets in sterkte terugge
lopen. De verminderde animo, welke voor het avond
onderwijs werd geconstateerd, komt voornamelijk
voor rekening van de bijzondere scholen: deze tellen
ruim 40 pCt. leerlingen minder dan in 1940.
De afneming van het aantal leerlingen bij het dag
onderwijs, die in 1948 t.o.v. het topjaar 1947 werd
geconstateerd, heeft zich in de daaropvolgende jaren
verder voortgezet. Bedroeg het leerlingental op
15 September 1948 nog 8 487, in 1949 en 1950 nam
het af met resp. 242 en 91 tot 8 154 op 15 September
1950, een vermindering derhalve met bijna 4 pCt. De
leerlingensterkte is hiermede weer gekomen op het
peil van 1946, maar ligt toch nog altijd niet onbe
langrijk boven vooroorlogs peil.
Het aantal leerlingen bij het avondonderwijs, dat
zich na de bevrijding van jaar tot jaar in stijgende
lijn bewoog, nam ook in 1949 nog toe en wel met 81
of 9,2 pCt. tot 957. Hiermede schijnt voorlopig een
top bereikt, want het daaropvolgende jaar geeft een
vermindering te zien, nl. met 62 of 6,5 pCt, ondanks
het feit, dat het aantal bijzondere scholen met één
vermeerderde. Het aantal leerlingen is daarmede op
895 gekomen.
Hoewel de schoolbevolking bij het avondonderwijs
na de oorlog niet onbelangrijk is gegroeid, blijft de
animo hiervoor toch veel kleiner dan vóór de bezet
ting.
De hierboven reeds ter sprake gekomen afneming
van het aantal leerlingen bij het dagonderwijs sinds
1948, blijkt voornamelijk voor rekening te komen van
het openbaar onderwijs. De leerlingensterkte hiervan
was in 1950 t.o.v. 1948 met 224 of 6,1 pCt. ge
daald. Bij de bijzondere inrichtingen liep het aantal
eveneens terug zij het in veel mindere mate, nl.
met 89 of 2,0 pCt. ondanks de opening van een
nieuw lyceum in 1950.
Evenals vóór de oorlog, blijkt ook daarna de groei
van het middelbaar dagonderwijs vrijwel geheel af
hankelijk te zijn van de bijzondere scholen. Verge
leken bij 1940 is de sterkte van het openbaar onder
wijs namelijk practisch niet veranderd, waartegen het
bijzonder onderwijs met bijna een derde is gegroeid.
In onderstaand overzicht is een onderscheiding bij
het dagonderwijs gemaakt naar gymnasiaal en h.b.s.-
onderwijs.
Aantal leerlingen.
VOORTGEZET ONDERWIJS.
Aantal leerlingen.
cijfer
15 Sept.i)
1926
1930
1935
1940
1945
1946
1947
1948
1949
1950
5 235
5 531
6 768
7 107
7 123
8 142
8 661
8 487
8 245
8 154
I 391
1 510
1 362
2 101
737
749
831
876
957
895
1926
1930
1935
1940
1945
1946
1947
1948
1949
1950
658
650
757
609
615
643
643
606
3 626
3 460
3 683
3 753
3 168
3 711
4 102
3 984
3 785
3 740
456
588
991
1 059
1 238
1 336
1 384
1 318
1 306
1 259
Bijzonder.
Abso
luut
Bij
zonder
Index- I
I cijfer
839
790
732
603
477
484
572
587
683
545
552
720
630
598
260
265
259
290
274
350
Bij
zonder
100
105,7
129,3
135,8
136,1
155,5
164,3
162,1
157,5
155,8
100
108,6
97,9
86,3
53-
53,8
59,7
63,-
68,8
64,3
H.b.s.-
onderwijs.
Open
baar
1 165
1 483
2 094
2 295
2717
3 095
3 175
3 185
100
128,7
191,7
208,5
245,8
275.4
283,3
279,9
277,2
274,3
100
94,2
87,2
71,9
56,9
57,7
68,2
69,8
81,4
65,-
100
97,1
101,8
112,2
93,3
115,2
133,1
129,1
123,4
100
130,4
114.1
108,3
47,1
48,-
46,9
52,5
49,6
63.4
H.b.s.-
onderwijs.
Open
baar
Aantal leerlingen bij
het dagonderwijs.
Absoluut
Aantal leerlingen, dat gymnasiaal en h.b.s.-onderwijs genootl)
Gymnasiaal
onderwijs.
Bij
zonder
3 155
100
98,8
115,-
92,6
93,5
97,7
97,7
92,1
85,7
78,7
1) Gegevens naar de toestand op 15 Sept. 1926 ontbreken.
100
127,3
179,7
197,-
233,2
265,7
272,5
273,4
270,7
124,4 270,8
1927
1930
1935
1940
1945
1946
1947
1948
1949 i 564
1950 j 518
Open
baar
2 383
2315
2 426
2 674
2 223
2 745
3 171
3 078
2 940 3 154
2 965
100
95,4
101,6
103,5
87,3
102,3
113,1
109,9
104,4
103,1
1) Zie noot 3 en 4 op blz. 17.
Openbaar en bijzonder onderwijs.
Indexcijfers.
100
128,9
217,3
232,2
271,5
293,-
303,5
289,-
286,4
276,1
1 609
2 071
3 085
3 354
3 955
4 431
4 559
4 503
j 4 460
J 4414
Bijzonder.
Abso- Index
cijfer luut
Indexcijfer
Handelsavondonderwijs.
Openbaar.
Abso-; Index-
i luut
Gymnasiaal
onderwijs.
Open- Bij
baar zonder
Gymnasiaal en h.b.s.-onderwijs.
I het handelsavondonderwijs.
Absoluut Indexcijfer
Dagonderwijs.
Openbaar.
Abso- j Index-
luut J cijfer