1111 lil 40n f 1H 'Hl O Ö0 O X Ml C De afneming van het leerlingental bij deze inrich ting, die reeds vóór de oorlog was begonnen en alleen in 1948 even werd onderbroken, heeft zich in de daaropvolgende jaren opnieuw voortgezet. Van 1948 Wijzigde zich de verhouding tussen het aantal jongens en meisjes bij het dagonderwijs als geheel genomen in de beide laatste jaren niet, bij de onder scheiden richtingen van onderwijs deden zich enkele kleine wijzigingen voor, welke in de voorafgaande tabel tot uitdrukking komen. Wat het handelsavondonderwijs betreft, hier valt, na de teruggang direct na de oorlog, thans een toe neming van het vrouwelijk element in de schoolbevol king waar te nemen. In 1948 waren er 43 meisjes per 100 jongens, in 1950 echter 50. Niettemin is het nog aanzienlijk lager dan voor de oorlog, toen het aantal zich rond 60 bewoog. De toeneming in de beide laat ste jaren is bij de openbare en bijzondere inrichtingen relatief vrijwel even groot. Jongens en meisjes. De uitbreiding van het vrouwelijk element in de schoolbevolking van het middelbaar dagonderwijs, welke na de oorlog viel waar te nemen, heeft zich in de beide laatste jaren niet verder voortgezet. Het aan tal meisjes per 100 jongens bij het dagonderwijs be weegt zich sinds 1947 rond 60. Vóór en tijdens de oorlog bedroeg dit steeds rond 50. Aantal leerlingen per klasse. Het gemiddeld aantal leerlingen per klasse voor alle inrichtingen te zamen is t.o.v. het gemiddelde over de periode 1945/’49 gedaald tot 21,1 op 16 Sep tember 1950, waarmede het beneden vooroorlogs niveau is gekomen. Deze teruggang doet zich bij alle richtingen voor, zowel van het gymnasiaal als het h.b.s.-onderwijs, maar bij het gymnasiaal toch het meest. Hier ver minderde de klassebezetting bij de beide richtingen met 2 a 3 leerlingen, bij de h.b.s.-en met 1 a 2. Bij de handelsdagschool is slechts sprake van een zeer ge- Uit dit overzicht blijkt, dat de daling van het aantal leerlingen, welke zowel bij de openbare als bij de bij zondere gymnasia in 1948 is begonnen, zich sindsdien heeft doorgezet en wel bij de openbare het meest. Deze laatste inrichtingen telden in 1950 88 leerlingen minder dan in eerstgenoemd jaar, de bijzondere zagen in dezelfde periode hun leerlingental met 59 dalen. Dit betekent een relatieve afneming van bijna 15 pCt. bij het openbaar en van nog geen 5 pCt. bij het bij zonder gymnasiaal onderwijs. Ook bij het h.b.s.-onderwijs heeft de vermindering van de leerlingensterkte, welke in 1948 was begon nen, sindsdien voortgang gevonden, zij het in verhou ding veel minder sterk dan bij het gymnasiaal onder wijs. En ook hier is de teruggang bij de openbare inrichtingen het grootst. In 1950 telden deze 123 leerlingen minder dan in 1948, hetgeen neerkomt op een afneming met 4,0 pCt., bij de bijzondere bedroeg de vermindering 30 leerlingen of nog niet 1 pCt. Vergeleken met de toestand direct vóór de bezet ting vertoont het aantal leerlingen bij het bijzonder h.b.s.-onderwijs naar verhouding de grootste vooruit gang, dit is met ruim een derde gegroeid; daarop volgt het bijzonder gymnasiaal onderwijs, dat met een vijfde uitbreidde. De toeneming van de schoolbevolking bij de openbare h.b.s.-en bedroeg een zesde, terwijl bij het openbaar gymnasiaal onderwijs het leerlingental zelfs met bijna een vierde afnam. op 1950 is het aantal leerlingen met 43 verminderd; gerekend ten opzichte van vóór de bezetting is de schoolbevolking tot bijna de helft gereduceerd. Afzonderlijke vermelding verdient voorts nog de openbare handelsdagschool. I I g g ïlH-h J? I I I i f VOORTGEZET ONDERWIJS. 1) Over 1926 en 1927 niet bekend. 15 Sept. 15 Sept. Aantal leerlingen. Indexcijfers. 1) Eén inrichting. 2) Twee inrichtingen. 6 1927^) 19302) 19352) 1940') 1945’) 1946') 1947') 1948') 1949') 1950') 1939 1945 1946 1947 1948 1949 1950 Bijzonder gymnasiaal onderwijs. 543 495 500 470 330 323 288 300 281 257 79,5 88,8 81,7 76,8 80,9 89,7 I 96,~ 99,3 103,1 100- 92,9 97,1 97,1 91,5 85,2 78,2 Openbaar h.b.s.- onderwijs. 100- 87,9 108,5 125,3 121,7 116,2 117,2 100,- 91,1 92,1 86,1 60,8 59,5 53,- 55,2 51.7 47,3 Bijzonder h.b.s.- onderwijs. 100,- 118,8 135,3 138,8 139,3 137,9 138,— 1928/30') 1931/35 1936/40 1941/44 1945 1946 1947 1948 1949 1950 20,- 22.4 24,7 26,1 27,1 32,5 60- 75,1 66,7 52,4 73,3 76,7 51,5 59,2 62,1 70,6 55,5 69,5 58,2 56,6 56,3 52,4 44,1 43,1 46,- 50,4 100- 117,1 126,4 130,9 124,7 123,6 119,1 51,3 64,7 50,4 58,9 48,1 41.8 40,8 36,2 40.3 43,5 49.5 47.2 50,2 49,9 52,3 55,4 61,- 60.5 60,- 60,9 58,9 46.3 51,6 49,7 55,- 61,6 67,6 65,9 63,4 IJ'S 5 oS 34,845,2 41.4 f 39,5 43.4 i 37,8 45,3 l 33,9 46,1 46,8 52,9 55,1 56,7 64,9 57,5 27,5 40.6 51.4 54.7 61- 60,8 62,6 101,3 57.1 56,2 54,1 .5 Sep.. Openbaar gymnasiaal i onderwijs, j Aantal meisjes per 100 jongens. I 5 .2 b .2 :S l

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1950 | | pagina 534