40n
alle richtingen, uitgezonderd de bijzondere h.b.s.-en,
niet onbelangrijk onder vooroorlogs niveau (gem,
1935/’39).
Stellen we de percentages van de onderscheiden
richtingen tegenover elkaar, dan blijkt dat, zoals bijna
steeds, ook in 1949 en 1950 het laagste percentage
grotere klassen voorkomt bij de gemeentelijke gym
nasia en het hoogste bij de handelsdagschool.
De afneming van het aantal grote klassen (met
meer dan 25 leerlingen) blijkt ook uit onderstaande
absolute cijfers. Waren er in 1948 nog 136 van deze
klassen, in 1950 was dit aantal teruggelopen tot 90.
Een derde deel van deze klassen wordt gevonden bij
het openbaar onderwijs, tweederde deel bij het bij
zonder. Tussen haakjes zijn geplaatst de aantallen
klassen hieronder met meer dan 30 leerlingen. De
laatste jaren is het aantal van deze zeer grote klassen
gering; in 1950 werden er slechts 2 geteld bij het bij
zonder onderwijs.
Blijkens de toegevoegde verhoudingscijfers maakt
het aantal in het schooljaar 1949/’5O toegelaten
jongens en meisjes, dat het laatst de 6de klasse der
lagere school bezocht, rond 60 pCt. uit van het totaal
der toegelatenen. De overige nieuwe leerlingen waren
voor het merendeel uit de 7de klasse van het lager
onderwijs afkomstig, nl. rond 36 pCt., terwijl 3 a 4
pCt. van het u.l.o. kwam (meestal na de 1ste klasse
ervan te hebben doorlopen) en ruim 1 pCt. van andere
inrichtingen van onderwijs. Voor jongens en meisjes
afzonderlijk lopen deze cijfers niet sterk uiteen, maar
toch valt op, dat het aantal meisjes, dat afkomstig is
uit de 6e klasse van het g.l.o. relatief voortdurend
groter en het aantal uit de 7e klasse steeds kleiner is
dan het aantal jongens.
Een vergelijking met de herkomst der toegelaten
leerlingen vóór de bezetting toont, dat het aantal uit
de 6de klasse der lagere scholen afkomstige leerlingen
aantal klassen met meer dan 25 leerlingen thans in
verhouding aanzienlijk lager is dan gemiddeld over
de periode 1945/’49. Het percentage van deze groot
ste klassen liep terug van 36.8 in 1945/’49 tot 23,3
in 1950, waartegenover dat voor de klassen met 16
t./m. 20 en 21 t./m. 25 leerlingen toenam van resp.
18,1 tot 24,1 en van 32,7 tot 37,6. Te zamen maken
de klassen met 16 t./m. 25 leerlingen dus thans ruim
60 pCt. van het totaal uit, tegen ruim 50 pet. in de
jaren 1945/’49. Het aantal klassen met 15 of minder
leerlingen vertoont slechts een vermeerdering met
enkele procenten.
Als gevolg van deze verschuiving vormen de klas
sen met 21 t./m. 25 leerlingen in 1949 en 1950 de
grootste groep, in tegenstelling tot de voorgaande
periode, toen de klassen met meer dan 25 leerlingen
het talrijkst waren.
De verschuiving naar de klassen met minder dan
25 leerlingen doet zich bij alle richtingen van onder
wijs voor. Desondanks vormen bij de bijzondere
h.b.s.-en de klassen met meer dan 25 leerlingen toch
nog altijd de grootste groep, maar dit was ook vóór
de oorlog het geval. Bij de openbare gymnasia zijn
de klassen met 16 t./m. 20 leerlingen het talrijkst,
onmiddellijk gevolgd door die met 11 t./m. 15 leer
lingen. Grotere klassen komen bij deze inrichtingen
de beide laatste jaren vrijwel niet voor. Bij de overige
richtingen zijn de klassen met 21 t./m. 25 leerlingen
in de meerderheid. Terwille van de overzichtelijkheid
volgt hier nog een samenvatting van het verloop van
het aantal klassen met meer dan 20 leerlingen de
zg. grotere klassen dus bij de diverse richtingen.
Ten aanzien van de herkomst der tot de eerste
klassen van scholen voor voorbereidend hoger en
middelbaar onderwijs toegelaten leerlingen, die voor
dien nog niet een dergelijke inrichting bezochten,
volgt hierna een overzicht. Voor de periode 1944
1947 ontbreken hieromtrent gegevens.
Relatief de grootste afneming na de oorlog van het
percentage der grotere klassen vond plaats bij het
openbaar gymnasiaal onderwijs, nl. van 35,8 in 1945/
1949 tot 21,9 in 1950, een vermindering dus met
ruim een derde. Weinig minder sterk, nl. met ruim
een kwart, liep het bij de bijzondere gymnasia terug,
en wel van 59,2 tot 42,0. Voor de openbare en bij
zondere h.b.s.-en is de daling veel geringer, nl. resp.
van 76,4 tot 69,1 en van 74,8 tot 69,6. Bij de han
delsdagschool ten slotte verminderde het percentage
van 91,6 tot 81,8.
Het relatieve aantal grotere klassen ligt thans bij
VOORTGEZET ONDERWIJS.
Totaal.
de eerste klassen.
1950
1949
35,8
15,2
38,6
26,8
21,9
43,9
53,4
59,2
54,4
42-
60,-
75,6
69,6
78,8
73,8
76,4
69,1
56,2
74,8
73,6
68,5
67,5
69,6
72,1
93-
86,2
76,9
81,8
57,-
8
1930
1935
1940
1945
1946
1947
1948
1949
1950
17
98 (14)
97 (12)
117 (26)
154 5)
163 (13)
136 5)
85 4)
90 2)
13
55(14)
61 (12)
76 8)
97 3)
93(13)
77 5)
59 4)
60 2)
4
43
36
41 (18)
57 2)
70 (-)
59 (-)
26
30 (-)
Openbaar gymna
siaal onderwijs
Bijzonder gymna
siaal onderwijs
Openbaar hbs-on-
derwijs
Bijzonder hbs-on- j
derwijsI
Openbare han
delsdagschool
36,-
Aantal klassen met meer dan 25 leerlingen.
w.o. bij openbaar
onderwijs.
Herkomst der leerlingen van
w.o. bij bijzonder
onderwijs.
Aantal klassen - in pCt. van het totaal - met
meer dan 20 leerlingen.
Gemidd. Gemidd. Gemidd. Gemidd. i
1930/’34 1935/39 1940’44 1945/’49