11
j
40n
ii
I!
y
Hl
9
.1
Gegevens betreffende de leerlingen uit andere ge
meenten afkomstig, zijn voor de beide verslagjaren
voor het eerst na de bevrijding weer opgenomen. In
totaal bedroeg het aantal zg. buitenleerlingen in 1949
en 1950 resp. 1 230 en 1 089. Dit is ongeveer 14pCt.
van de gehele schoolbevolking.
100 j
Voor 1949 ontbreken de gegevens betreffende het
aantal leerlingen van de onderscheidene vakken bij
het handelsavondonderwijs. In het daaropvolgende
jaar zijn deze echter weer beschikbaar gekomen.
Evenals in voorgaande jaren bestaat ook in 1950
zowel bij het openbaar als bij het bijzonder onder
wijs voor het onderdeel handelswetenschappen
(omvattende algemene handelskennis, boekhouden en
handelsrekenen) de grootste belangstelling. T.o.v. de
voorgaande periode nam het aantal cursisten voor dit
vak bij beide richtingen in verhouding zelfs nog toe
en wel bij de openbare van 36,8 tot 41,0 pCt. en bij
de bijzondere van 36,2 tot 45,2 pCt.
Hoewel de animo daarvoor iets teruggelopen is, is
nog steeds belangrijk het aantal leerlingen voor de
2
5
1
N
I 2,2
II
Ss
Het aantal buitenleerlingen is voor de bijzondere
inrichtingen steeds belangrijk hoger dan voor de over
eenkomstige openbare. Relatief de meeste buiten
leerlingen tellen de bijzondere gymnasia, nl. bijna een
kwart der totale schoolbevolking. Daarop volgen de
bijzondere h.b.s.-en, waarbij een zesde deel der leer
lingen uit een andere gemeente komt. Voor de open
bare gymnasia en de openbare h.b.s.-en is dit resp.
slechts rond 6 en 8 pCt. Hierbij steekt af voor de
jaren 1949/’50 en 1950/’51 de openbare handels-
dagschool, waarvan evenals bij de bijzondere h.b.s.-en
een zesde der leerlingen van buiten de gemeente komt.
Vergeleken bij de vooroorlogse toestand kort voor
de oorlog is het percentage buitenleerlingen thans
belangrijk groter: het steeg nl. van 10,8 tot 13,4.
Deze vermeerdering doet zich naar verhouding vooral
voor bij het openbaar onderwijs, waarbij de handels-
dagschool relatief de grootste toeneming te zien geeft,
nl. van 2,6 tot 17,1 pCt. In absolute zin genomen is
de toeneming echter het grootst bij de bijzondere
h.b.s.-en.
thans relatief niet onbelangrijk hoger ligt, waartegen
over het aantal dat het laatste de 7de klasse, het
u.l.o. of een andere onderwijsinrichting bezocht in
verhouding verminderd is. Voor de jongens zijn de
verschillen tussen de voor- en na-oorlogse percen
tages wat groter dan voor de meisjes.
VOORTGEZET ONDERWIJS.
de eerste klassen.
Herkomst der leerlingen.
Scholen voor
J
M
J
M
J
M
M
J
J
M
J
M
2
I 0,2
0,2
1
1
1) Geen gegevens.
Leerlingen uit andere gemeenten.
1930/31 t/m 1934/35
1935/36 t/m 1939/’40
1940/41 t/m 1942/43
1948/49
1949/30
1930/31
1935/36
1940/41
1948/49
1949/30
1926/37
1930/31
1935/36
1940/41
1949/30
1950/31
1931/35
1936/40
1941/’44
1949/30
1950/31
50
49
28
6
19
15
659
816
802
849
821
100
100
100
100
22,2
20,1
26,5
25,4
20,2
22,3
339
404
404
524
533
100
100
100
100
100
170
144
67
237
287
243
6,1
4,4
3,9
9,2
8,9
7,6
335
327
403
508
489
130
193
362
608
738
641
53,9
46,8
61,4
67,6
61,1
173
184
256
354
326
253
431
360
301
304
367
520
623
1 023
1 230
1 089
Aantal cursisten der handelsavondscholen.
0,3
0,1
0,1
0,4
0,6
1
3
5
50
34
27
23
12
32
20
8
14
19
10
3
3
1
3
4
1
1
2
Andere
scholen en
onbekend.
4
8
3
8
5
Gem. 1926/’30
8,8
6,6
4,-
7,4
6,5
5,6
2,9
1,9
2,6
7,6
17,8
17,1
17
11
8
22
50
44
45,-
54,-
44,4
35,4
37,-
8,9
8,8
10,8
17,5
14,9
13,4
8e klasse.
J
0,6
1,2
0,8
0,4
0,1
17
14
8
11
10
1,7
2,2
1,4
1,5
0,9
6,2
5,2
3.1
2,7
i 3,6
H
5,7
5,-
4.2
2,7
1,5
1,8
1,2
1,3
1,2
46,2
37,9
49,3
59,8
59,6
0,4
0,9
0,2
0,2
0,4
S.s
43
c S
o a
Herkomst der leerlingen van
126
187
136
147
181 I
Percentages
37,6
44,9
33,7
28,-
34,-
Absoluut.
gewoon lager onderwijs
6e klasse. 7e klasse.
123
158
150
136
146
In van schoolbevolking
13,9
13,7
16,7
24,1
19,5
17,-
Aantal
I leerlingen voor I
wie de cursus
de eerste
bij het gymna
siaal of het
middelbaar
onderwijs was
Aantal leerlingen uit andere gemeenten absoluut en in pCt.
van de gehele schoolbevolking, naar de toestand bij de
aanvang van de cursus.
uitgebreid lager onderwijs
le klasse. 2e klasse.
M