f I 19 1 i fi 1 GEMEENTELIJKE DIENST VAN DE WEDEROPBOUW EN DE STADSONTWIKKELING. VERSLAG OVER HET JAAR 1951. I werden rijksgoedkeuringen voor het hoge aantal van 924 woningen afgegeven. Deze drie gunstige factoren hebben zich in het afge lopen jaar evenwel niet meer voorgedaan. Ten gevolge van de totstandkoming van de Weder- opbouwwet (van 16 Juni 1950, Stbl. K. 236) werd de procedure in zoverre gewijzigd, dat in het vervolg niet meer het Ministerie van Wederopbouw en Volkshuis vesting het woningbouwcontingent der drie grote steden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag bepaalde, maar dat deze taak toeviel aan de onderscheidene colleges van Gedeputeerde Staten. Daarenboven werd in plaats van het tot dusver jaarlijks vastgestelde bouwvolume voor de jaren 1951 t./m. 1953 een zg. richtcontin- gent vastgesteld op grond van een woningbehoefte, die werd bepaald aan de hand van een 15-jarige prognose van de toeneming der bevolking. Voor de provincie Zuid-Holland stelde de Minister het richtcontingent voor deze drie jaren vast op ruim 33 000 woningen, waarvan de Haagse „agglomeratie” (t.w. de gemeenten Den Haag, Voorburg, Rijswijk, Leidschendam en Wassenaar) 8 708 woningen kreeg toegewezen en hiervan de Gemeente 7 613 woningen, hetgeen neerkomt op een gemiddelde van 2 538 wonin gen per jaar. Dit driejaarlijkse contingent is dus weder om lager dan dat van de voorgaande jaren (1949 3 340, 1950 2 621). Aan extra contingenten werden daaren boven dit jaar slechts toewijzingen ontvangen voor to taal 710 woningen t.w. a. één van 75 woningen voor ouden van dagen en b. één van 635 woningen voor gerepatrieerden, op voet van de reeds in het vorige verslag vermelde van rijks wege getroffen regeling, krachtens welke gemeenten, die huisvesting verlenen aan gerepatrieerden, aan spraak kunnen doen gelden op extra bouwvolume van 5 woningen voor elke 4 gehuisveste gezinnen. Dientengevolge bedroeg het totaal beschikbare con tingent dit jaar niet meer dan 3 248 woningen. Daar komt nog bij, dat de voor 1950 gèldende rege ling, waarbij de totale classificatie-inhoud der woningen bepalend was, niet is verlengd, zodat niet meer de mo gelijkheid bestond om door een grotere differentiatie der woningen het aantal te verhogen. Slechts in één opzicht was de regeling van 1951 gun stiger dan die van het voorgaande jaar, nl. in zoverre dat behalve de zg. vrije bouw ook de met herbouwfinan- ciering te bouwen woningen buiten het contingent vielen. Deze „verlichting” ten gunste van het contingent is echter niet in het cijfer der rijksgoedkeuringen tot uiting gekomen, omdat het totaal der voor herbouw en „vrije” bouw afgegeven rijksgoedkeuringen (597 woningen) veel lager was dan dat voor de „vrije” bouw alleen in 1950 (924 woningen). Ogenschijnlijk wekt het hiervóór in de inleiding ge noemde cijfer van 3 969 woningen, waarvoor een rijks- g I. AFDELING ALGEMENE ZAKEN. De taak van de Dienst met betrekking tot de ver lening van rijksgoedkeuringen, zoals deze werd uiteen gezet in de verslagen over 1949 en 1950 onderging geen verandering. De indeling van dit verslag is dezelfde als die van het verslag over 1950. Werden in 1950 rijksgoedkeuringen afgegeven voor de bouw van 5 536 woningen, dit aantal is, zoals hieronder nader zal worden toegelicht, in het verslag jaar veel lager geweest, nl. 3 969 woningen. Niettemin geeft ook dit cijfer een nog te gunstige indruk, omdat ten gevolge van de gewijzigde gedragslijn van het Minis terie van Wederopbouw en Volkshuisvesting in het verslagjaar slechts de rijksgoedkeuringen voor 2 937 woningen werden aanvaard, hetgeen betekent, dat slechts deze bouwplannen aan alle eisen, waaronder ook de nieuw gestelde financiële, voldeden en dus terstond konden worden uitgevoerd. Daarom wordt in dit ver slag verder in hoofdzaak slechts geschreven over deze door het Ministerie „geaccepteerde” rijksgoedkeurin gen, daar alleen laatstgenoemd aantal een zuivere ver gelijking mogelijk maakt met de cijfers over de voor gaande jaren en ook wordt gebruikt in de officiële publi caties van het Ministerie. Voorts hebben deze cijfers uitsluitend betrekking op zelfstandige woningen, met dien verstande, dat de zg. duplex-woningen, die in de toekomst weer tot éénge zinswoning kunnen worden ingericht, als één woning zijn beschouwd. 1. Het voor 1951 toegewezen contingent en de op grond hiervan verleende c.q. geaccepteerde rijks goedkeuringen. In het vorige jaarverslag werd vermeld, dat het door het Ministerie voor 1950 toegewezen contingent slechts 2 621 woningen bedroeg. Dat niettemin voor meer dan het dubbele van dit aantal of 5 536 woningen rijksgoed keuringen konden worden verleend, was te danken aan de volgende destijds uitvoerig toegelichte en thans ten overvloede gememoreerde gunstige factoren: a. het totaal aan extra contingenten beliep 1 585 wo ningen; b. het feit, dat zowel wat het basiscontingent als wat de extra contingenten betreft niet het aantal wo ningen maar de classificatie-inhoud beslissend was, zodat door toepassing van een sterkere woningdif- ferentiatie (d.w.z. variatie in het aantal kamers) bin nen het raam van deze inhoud 4 716 woningen in plaats van 4 206 konden worden gebouwd c. in de zg. vrije sector (d.i. de niet van overheidswege gefinancierde bouw), die buiten het contingent viel, BIJLAGE A. Paragraaf 1. Woningbouw. VERLEENDE c.q. GEACCEPTEERDE RIJKS GOEDKEURINGEN.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1951 | | pagina 274