19 Hoewel in de aan deze Commissie opgedragen taak beoordeling van de urgentie der door de Gemeente uit te voeren openbare werken en de ter zake aan Bur gemeester en Wethouders uit te brengen adviezen geen wijziging kwam, stelden toch de financiële moei lijkheden ter verkrijging van de voor investering be nodigde kapitalen speciale eisen bij de beoordeling. Voorts noodzaakte de instelling van de Rijksinves- teringscommissie voor de lagere publiekrechtelijke li chamen en de in verband daarmede door Gedeputeerde Staten gegeven voorschriften, ter verkrijging van de onder de huidige omstandigheden noodzakelijk geachte beperking van de kapitaalsinvesteringen er toe, dat de Gemeentelijke Urgentiecommissie hogere eisen moest stellen aan de urgentie en zich meer dan voorheen moest verdiepen in de financiële consequenties. In verband daarmede werd het in Februari 1951 aan Burgemeester en Wethouders aangeboden uitvoerings plan 1951 ingevolge een van het College ontvangen ver zoek, tot tweemaal toe aan een herziening onderwor pen, waarbij de in het uitvoeringsplan opgenomen wer ken naar de mate van urgentie in een drietal groepen werden gerangschikt. Voorts werden met het oog op de door het Rijk te voeren openbare-werkenpolitiek en de instelling van de Interdepartementale Commissie voor de Werkgelegen heid, na daartoe van Burgemeester en Wethouders ont vangen machtiging, gegevens uit het uitvoeringsplan ter registratie aan genoemde commissie toegezonden. De Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting maakte bij circulaire van 21 December 1950, afd. Tech nische Zaken, nr 664036c, de „Richtlijnen goedkeurings- beleid 1951” bekend, welke niet in belangrijke mate af weken van die, welke voor 1950 hadden gegolden en in het vorige jaarverslag zijn opgenomen. Zo werd de bouwkostengrens, beneden welke voor projecten in de sectoren „nijverheidsgebouwen” en „gebouwen voor handel en verkeer” de rijksgoedkeuring door de Ge meente mocht worden afgegeven in hoofdzaak gehand haafd op f 150.000,—. Het aan de Gemeente toegewezen goedkeuringsvo- lume, aangeduid als „sector 80”, werd echter terugge bracht tot f 1.594.000.— ivoor het eerste halfjaar 1951, terwijl, zoals hieronder volgt, later werd medegedeeld, dat dit bedrag voor het gehele jaar 1951 moest dienen tegen vorig kalenderjaar f5.000.000.Immers, ook op dit gebied deden de ongunstige ontwikkeling van’s lands economische toestand in de eerste helft van het verslag jaar (deficit op de betalingsbalans) en de toenemende kapitaalschaarste haar invloed gevoelen. Bij circulaire van 31 Maart 1951, afd. Technische Zaken, nr 330057c, deelde de Minister van Wederopbouw en Volkshuis- ii vesting nl. mede„aangezien er onder de tegenwoordige omstandigheden streng moet worden gewaakt tegen overschrijding van het bouwplan en er bovendien nauw lettender op moet worden toegezien, dat met de beperkte middelen geen werken tot uitvoering komen, die niet van de allerhoogste urgentie zijn, zie ik mij genoodzaakt met ingang van 1 April 1951 het goedkeuringsbeleid 1951 te wijzigen”. De wijzigingen bleken echter nog niet vol doende, zodat bij circulaire van 9 Juni 1951, afdeling Technische Controle, nr 608072c, andermaal beper kingen werden ingevoerd. Te zamen kwamen deze in hoofdzaak hierop neer: a. de grens der Gemeentelijke goedkeuringsbevoegd- heid werd verlaagd van het hierbovengenoemde bedrag van f 150.000,tot f 100.000, b. wanneer de bouwkosten meer bedroegen dan f 2.000,was steeds toestemming van het Ministerie vereist voor werken met betrekking tot kantoor- en bankgebouwen en andere gebouwen voor handel en verkeer en deze zou slechts worden verleend in geval van bijzondere urgentie; c. voor andere werken, zoals met betrekking tot ben zinestations, kleuterscholen, gymnastieklokalen, bad- en zweminrichtingen, gebouwen van culturele aard en het uiterlijk van gebouwen bestond vrijwel geen kans op goedkeuring meer; d. het Gemeentelijke goedkeuringsvolume voor bouw sector 80, dat voor het eerste halfjaar was toege wezen, moest voor het gehele jaar dienen. Gedurende het verslagjaar zijn deze bepalingen blij ven gelden. De Commissie beoordeelde de urgentie van een 94-tal aanvragen. Van de commissies, aan welker werkzaamheden W. en S. in de loop van het verslagjaar heeft deelge nomen, verdienen de beide volgende bijzondere ver melding. a. De zg. Commissie Westen des Lands. Reeds in het midden van 1950 had de Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting de aandacht van de „vaste commissie van de Rijksdienst voor het Nationale Plan” gevraagd voor de nog steeds toenemende bevol kingsconcentratie in de drie westelijke provincies, Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht, die thans ca. 48 pCt. van de gehele Nederlandse bevolking herbergen, terwijl ca. 36 pCt. in het stedencomplex woont dat wel wordt aangeduid als de „randstad Holland”. In deze brief verzocht Zijne Excellentie deze Commissie in nauwe samenwerking met de provinciale besturen van de drie genoemde provincies en de gemeentebesturen van Amsterdam, Rotterdam en ’s-Gravenhage 1. een samenvattend onderzoek in te stellen naar de problemen, die de bestaande en in de toekomst te verwachten ontwikkeling van het westen van Neder land uit een oogpunt van nationale ruimtelijke or dening oplevert; 'i 2. het voorstellen van maatregelen die op grond van I VERSLAG WEDEROPBOUW EN STADSONTWIKKELING. 7 De Urgentie-Commissie Openbare Werken De Urgentie-Commissie voor de Niet- Gemeentelijke Bouwwerken. 1) Deze verlaging werd mede beinvloed door het feit, dat alle bouw- aanvragen met een bouwsom tussen f2.000,en f 10.000,in 1951 niet meer ten laste van dit bedrag kwamen. 5 Paragraaf 3. Commissies.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1951 | | pagina 280