19
B. Herstelwerken.
12
Ook in het afgelopen jaar zijn overeenkomstig de
door het Ministerie van Financiën vastgestelde voor
schriften, voorzover het Ministerie van Wederopbouw
en Volkshuisvesting voor de uitvoering van herstelwer
ken goedkeuringsbonnen had verstrekt, aanvragen voor
de verstrekking van renteloze voorschotten aan het Mi
nisterie van Financiën gezonden.
Later stelde het Ministerie de afdoening van deze
aanvragen echter afhankelijk van de vraag of bepaalde
uitgaven tot herstel van oorlogsschade in vroegere jaren
mogelijk ten laste van de gewone dienst waren gebracht
en de Gemeente op de tekorten van de gewone dienst
bijdragen of steun genoten had uit het Gemeentefonds.
Indien dit inderdaad het geval was, zou immers de mo-
f 500.000,— wegens door Gemeenteplantsoenen in
19451946 betaalde lonen voor bewakingsdiensten.
Hoewel de Gemeente tegen deze handelwijze ernstige
bezwaren heeft ingebracht, handhaafde het Rijk zijn
eenmaal ingenomen standpunt, waardoor in Maart
1951 van de in totaal aan het Rijk gedeclareerde kosten
van 12,6 millicen gulden een bedrag van ongeveer 2 mil-
lioen gulden althans voorlopig weer ten laste van de Ge
meente is gebracht. In dit verband dient tevens melding
te worden gemaakt van enige voorstellen van het Minis
terie van Wederopbouw en Volkshuisvesting tot het
verkrijgen van een landelijke regeling tot vergoeding
van de door de gemeenten gemaakte kosten van voor
bereiding. toezicht en algemene bedrijfskosten volgens
algemeen geldende normen. In de jaren 1949 t./m.
1951 zijn deze voorstellen van rijkswege ter bestu
dering in handen gesteld van het Contactorgaan voor
Herstel van de Vereniging van Nederlandse Gemeen
ten. Doordat de in deze normen voorgestelde vergoe
dingen algemeen te laag werden geacht en deze regeling
ook op andere gronden voor de gemeenten onaanvaard
baar was, heeft de Minister van Wederopbouw en
Volkshuisvesting met het oog op de te verwachten
moeilijkheden en het beroepsrecht ex artikel 5 van de
Wet Financiering Wederopbouw Publiekrechtelijke Li
chamen de voorstellen in September jl. teruggenomen.
Vervolgens is na interdepartementaal overleg de wen
selijkheid gebleken de verrekening van deze indirecte
kosten niet te doen plaats hebben volgens bepaalde nor
men en werd de voorkeur gegeven aan het toepassen
van het declaratiestelsel. Ten einde op korte termijn een
regeling te verkrijgen tot verrekening van de indirecte
kosten heeft de Dienst in November 1951 aan de Minis
teries van Financiën en van Wederopbouw en Volks
huisvesting uitvoerige gegevens gezonden over de
samenstelling en de wijze van berekening van de indi
recte kosten. Het onderzoek in deze aangelegenheid was
aan het einde van het verslagjaar nog niet beëindigd.
Een overzicht van de over 1950 en 1951 bij het M inis-
terie van Wederopbouw en Volkshuisvesting ingezon
den declaraties wegens door de Gemeente gemaakte
kosten voor opruimin'gswerken ad f 24.579,49 vindt
men op Bijlage III.
gelijkheid bestaan, dat deze oorlogsuitgaven bij het be
palen van de steun reeds in aanmerking waren genomen.
Het stellen van deze voorwaarde, alsmede het door
W. en S. en de afdeling Financiën der Gemeente
secretarie in te stellen onderzoek heeft een vertragende
invloed gehad op de verstrekking van reeds aangevraag
de renteloze voorschotten. Zelfs op aanvragen wegens
door het Rijk ten laste van de Gemeente gebrachte be
dragen voor aan derden betaalde onteigenings- en ren
tevergoedingen werden niettegenstaande herhaald
overleg geen voorschotten toegekend. Behalve de
eerder gestelde voorwaarde werd ten aanzien van de ten
behoeve van de wederopbouwplannen gedane kapitaals
uitgaven nog de eis gesteld, dat deze plannen eerst door
de Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting
moeten zijn goedgekeurd, terwijl de Gemeente naar de
opvatting van het Ministerie van Financiën slechts aan
spraken kan doen gelden op de uiteindelijk tot haar last
blijvende kosten (dus op het verschil tussen uitgaven en
te verwachten baten). Als gevolg van het feit, dat de uit
gronduitgifte voortvloeiende baten eerst geleidelijk bin
nenkomen en de uitgaven daaraan voorafgaan, is dit
standpunt met het oog op de kapitaalspositie der Ge
meente te betreuren.
Uit het op Bijlage IV gegeven overzicht blijkt, dat
door W. en S. in 1951 tot een bedrag van f 4.153.983,17
aan voorschotaanvragen bij het Ministerie van Finan
ciën is ingediend.
5. Definitieve afwikkeling
geleden oorlogsschade.
Na het inwerkingtreden van de Wet Financiering
Wederopbouw Publiekrechtelijke Lichamen is in het
afgelopen jaar van het Ministerie van Financiën gelei
delijk een zij het nog gering aantal voorstellen ontvan
gen tot toekenning van een definitieve vergoeding van
de door de Gemeente gemaakte directe kosten tot her
stel van oorlogsschade aan onroerende goederen.
In verband met een door het Ministerie van Weder
opbouw en Volkshuisvesting bij de verstrekking van
goedkeuringsbonnen reeds toegepaste vermindering en
een mogelijk door het Ministerie van Financiën bij de
toekenning dezer vergoeding toe te passen aftrek wegens
verbetering waaronder moet worden verstaan ver
vanging nieuw voor oud, uitbreiding, in het herstelwerk
begrepen onderhoud enz. worden deze voorstellen
om advies naar de betreffende bedrijven en diensten ge
zonden.
Nadat daarop een accoordbevinding is ontvangen en
in twijfelgevallen is getracht met het Ministerie van
Financiën tot een meer gunstige afwikkeling te komen,
volgt de beslissing, of de Gemeente zich met de voorge
stelde vergoeding kan verenigen.
Uit het op Bijlage V verstrekte overzicht van deze
voorstellen blijkt, dat van de door de Gemeente ge
maakte kosten tot herstel van oorlogsschade, na aftrek
der indirecte kosten voor voorbereiding, toezicht enz.,
gemiddeld 86 pCt. voor vergoeding in aanmerking
kwam.
van de door de Gemeente
VERSLAG WEDEROPBOUW EN STADSONTWIKKELING.