34
2
III. STEUNVERLENING
INGEVOLGE DE ARMENWET.
Valide ondersteunden.
Dankbaar wordt gebruik gemaakt van de mogelijk
heid tot plaatsing in een der gemeentelijke werkver
schaffingen, waardoor de bereidheid tot werken van de
betrokkenen kan worden getest. Zeer vaak moet wor
den vastgesteld, dat zij het aangeboden werk maar
Bijzondere zorg.
Het werk onder degenen, wier belangen aan de groep
„Bijzondere Zorg” moesten worden toevertrouwd,
heeft nog niets van zijn moeilijkheden verloren en de
huidige maatschappelijke omstandigheden (o.a. gebrek
aan arbeidsgelegenheid en woonruimte) dragen er niet
toe bij de in veel gevallen zo gewenste maatregelen
mogelijk te maken. Het probleem van de onmaatschap
pelijke of maatschappelijk zwakke gezinnen blijft
uiterst moeilijk op te lossen, vooral wanneer de onder
steunde niet bereid is aan de opheffingspogingen mede
te werken. Ondanks alle daaraan bestede moeite en
kosten wordt dan ook in vele gevallen geen of althans
Logementbewoners.
In de loop van het jaar 1951 werden de ondersteunde
logementbewoners ondergebracht bij de groep Valide
Ondersteunden.
De strenge controle op deze groep had tot gevolg, dat
het aantal van 41 ondersteunden op 1 Juli terugliep tot
19 op ultimo December 1951.
Overigens stelt de Dienst alles in het werk om uit
breiding van de groep logementbewoners te voorko
men, door, zo mogelijk, te bevorderen, dat zij, die naar
het logement zijn afgezakt of dreigen af te zakken, een
redelijk kosthuis elders vinden. Ondanks het feit, dat
een vijftal goedgekeurde logementen inderdaad aan
redelijk te stellen eisen van hygiëne en lichamelijke ver
zorging van hun bewoners voldoen, is toch de gehele
sfeer in een logement zodanig, dat bij voorkeur daar
geen ondersteunden behoren te verblijven. Alleen in
geval van strikte onvermijdelijkheid wordt het goedge
keurde logement als onderkomen voor ondersteunden
aanvaard.
liever niet aanvaarden en zich op andere wijze weten
te redden.
Door voortdurende straatcontröle werd herhaalde
lijk vastgesteld, dat ondersteunden uit deze groep zich
bezig hielden met clandestiene handel, bedelnegotie of
losse werkjes, waardoor de steunverlening moest wor
den beëindigd. Het aantal valide ondersteunden was als
gevolg van al deze contróle-maatregelen laag. In regel
matige steun waren bij de aanvang van het le, 2e, 3e en
4e kwartaal 1951 onderscheidenlijk 56, 74, 51 en 35
partijen. Hierbij dient te worden opgemerkt, dat een
veel groter aantal valide ondersteunden niet in vaste
steun werd opgenomen, maar, na gedurende enkele
weken met „noodvoorzieningen” te zijn geholpen, óf
in de werkverschaffing geplaatst óf afgevoerd konden
worden.
Enkele malen deden in het afgelopen jaar grote groe
pen „kleine zelfstandigen” een beroep op de Dienst.
Het betrof voornamelijk handelaren in afvalstoffen en
scharenslijpers, die bij de eerste sneeuwval en bloc
steun vroegen. Ook werd de tijdelijke sluiting van de
magazijnen van een paar opkopers van afvalstoffen
aangegrepen als motief om ondersteuning te eisen voor
de gehele groep lorrenhandelaars.
Algemeen.
Het is opvallend, dat men tegenwoordig vrijwel geen
jaarverslag van een instelling van weldadigheid kan
openslaan of men wordt getroffen door de aandacht,
die daarin besteed wordt aan het vraagstuk der ver
laten vrouwen. Algemeen wordt geconstateerd, dat
steeds meer vrouwen door haar echtgenoot in de steek
gelaten worden met dikwijls als gevolg: echtscheiding.
Tengevolge van de aanwezigheid van vaak zeer jeugdige
kinderen uit deze mislukte huwelijken, is van het ver
richten van arbeid door deze verlaten vrouwen meestal
geen sprake, waardoor steunverlening noodzakelijk is
en deze ondersteuning een steeds terugkomende post
op de begrotingen van de Sociale Diensten veroor
zaakt. Onderhoudsbijdragen van de betrokken echt
genoten blijken dikwijls onmogelijk te verkrijgen. In
dit verband wordt verwezen naar de hoofdstukken
XVI en XVII (blz. 11 en 12) van dit verslag.
Een en ander heeft de Dienst aanleiding gegeven in
de loop van het verslagjaar een onderzoek in te stellen
naar de oorzaken van de verlating en het verdere ver
loop der omstandigheden in deze gezinnen. Aan het
einde van 1951 was deze enquête nog niet volledig uit
gewerkt. In het volgend jaarverslag zal hierop worden
teruggekomen.
Het aantal ouden van dagen, dat ondersteuning ge
niet, neemt geleidelijk toe tengevolge van het feit, dat
zij, door de hogere kosten van levensonderhoud, met
de uitkeringen krachtens de Noodwet Ouderdomsvoor
ziening steeds minder kunnen rondkomen.
In overleg met de Directeur van de Gemeentelijke
Geneeskundige en Gezondheidsdienst werd indertijd be
sloten een onderzoek in te stellen naar de voedingswijze
en de vrije-tijd-besteding van ouden van dagen. Het
terzake uitgebrachte rapport trok ook buiten de Ge
meente de aandacht.
Door de stijgende kosten van het levensonderhoud
was een verhoging der steunnormen ook in 1951 onver
mijdelijk. Daarbij werd rekening gehouden met de op
1 Januari 1951 in werking getreden Huurwet, met de
premieverhoging inzake de vrijwillige ziekenfonds
verzekering, alsmede die voor de aanvullende verzeke
ring en tenslotte met de derde loonronde van 19 Maart
1951.
Tegenover genoemde premieverhogingen staat de
premieverlaging voor hen, die krachtens de Wet van
21 December 1950, betreffende uitbreiding van het
Ziekenfondsenbesluit van de vrijwillige- naar de ver
plichte verzekering zijn overgegaan.
y
VERSLAG VAN DE GEMEENTELIJKE DIENST VOOR SOCIALE BELANGEN
g’