34 XIV. OORLOGSSLACHTOFFERS. Nederlandse oorlogsslachtoffers. Gerepatrieerden uit Indonesië. Regeling Hulpverlening Oorlogsslachtoffers. 10 Algemeen. Onderstaande cijfers geven een indruk van de om vang der werkzaamheden van de desbetreffende af deling. In de loop van het verslagjaar werden 422 nieuwe aanvragen tot het verkrijgen van een periodieke uit kering voor levensonderhoud ingediend. Vaak konden de uitkeringen na vrij korte tijd worden beëindigd, meestal doordat de betrokkenen in het genot kwamen van lands-, fonds- of A.O.R.-pensioen ofwel in het arbeidsproces werden opgenomen. Op 31 December 1951 waren nog 346 partijen in uitkering. Gerepatrieerden die, hetzij wonende in particuliere pensions of op kamers, hetzij in contractpensions of opvangcentra van de Dienst voor Maatschappelijke Zorg, een zelfstandige woongelegenheid toegewezen krijgen, kunnen onder bepaalde voorwaarden in aan merking komen voor een zg. meubelvoorschot. Deze voorschotten (van ƒ1.400,voor een kinderloos echt paar tot maximaal 3.600,voor grotere gezinnen bedragende) worden, voor zover het vestiging binnen de Gemeente betreft, door de Dienst voor Sociale Belangen voor rekening en risico van het Rijk verstrekt. De voorschotten mogen uitsluitend worden besteed voor normale woninginrichting; overigens kunnen be trokkenen kopen waar en wat zij willen. Zij krijgen de voorschotten niet in contanten uitgekeerdde betaling geschiedt rechtstreeks aan de leveranciers. In het verslagjaar werden 584 meubelvoorschotten tot een totaalbedrag van ruim 900.000,verstrekt. Het onderzoeken, rapporteren, corresponderen en af wikkelen vroeg veel tijd en zorg. j Gedurende het verslagjaar werden 104 nieuwe aan vragen tot het verkrijgen van een periodieke uitkering voor levensonderhoud bij de desbetreffende afdeling ingediend. Doordat daartegenover lopende uitkeringen konden worden beëindigd, o.a. wegens opneming in het arbeidsproces en wegens huwelijk van oorlogs- weduwen, liep het totale aantal partijen slechts weinig op, nl. van 590 op 31 December 1950 tot 593 op 31 De cember 1951. Behalve met geldelijke uitkeringen voor levensonder houd, werd in vele gevallen geholpen met verstrekking van medisch noodzakelijk geachte artikelen (zoals prothesen), met ziekenvoedsel e.d. Bijzondere aandacht werd dit jaar weer besteed aan de sociale zorg voor de gezinnen, zoals, waar het va derlijk gezag ontbreekt, toezicht op de opvoeding van de kinderen van oorlogsweduwen, doelmatige beste ding van de beschikbare geldmiddelen, regelmatige be taling van huishuur en ziekenfondspremiën enz. Hiertoe werd veelal de medewerking gevraagd van kerkelijke en particuliere instellingen. Met het oog op het zelfstandig maken van oorlogs slachtoffers en het plaatsen van hun kinderen in het arbeidsproces of op bepaalde onderwijsinrichtingen, werd een nauw contact onderhouden met het Geweste lijk Arbeidsbureau en werd in een aantal gevallen het Gem. Bureau voor Beroepskeuze ingeschakeld. De Dienst verleende weer zijn medewerking aan de enquêteringen ten behoeve van de stichting „Het Vierde Prinsenkind”. Enige honderden kinderen van Haagse oorlogsslachtoffers konden hierdoor kosteloos worden opgenomen in de zomer-vacantiekampen van die stichting. Op 1 Januari 1951 genoten 333 partijen door be middeling van de Dienst een periodieke uitkering voor levensonderhoud op de voet van de R.H.O.1) Het be trof grotendeels personen, die, tengevolge van de gezagsoverdracht op 27 December 1949, van Indonesië naar Nederland waren gekomen. In een groot aantal gevallen moest op de krachtens de R.H.O. maximum toelaatbare uitkeringen een sup pletie worden gegeven wegens hoge kamerhuur of het wonen in dure pensions. Voor deze suppleties werd in cidenteel de goedkeuring van de Dienst voor Maat schappelijke Zorg verzocht. Daar velen te bekrompen en/of te duur woonden, werd in tal van gevallen de medewerking van het Gem. Bureau voor de Huisves ting en de Huuradviescommissie gevraagd. Veel tijd en moeite werd besteed om de gerepatri eerden bij het vaak zo moeilijk aanpassen aan Neder landse toestanden te helpen. Trekkers van Duitse rente. Op 31 December 1950 waren bij de Dienst nog 11 trekkers van Duitse sociale rente krachtens de Regeling Hulpverlening Oorlogsslachtoffers 1940/45 in uitkering. Zij werden gesteund met de tegenwaarde van hun rente (RM 1 f 0,75), echter maximaal met het bedrag, dat zij krachtens genoemde Regeling zouden mogen ontvangen. Van 1 April 1951 af mochten de Westduitse verzeke- ringsorganen weer sociale renten uitbetalen aan Neder landers, en wel met terugwerkende kracht tot 1 Sep tember 1949. Daar de R.H.O. niet toeliet om na 1 April 1951 nog vergoedingen aan trekkers van Duitse rente te geven, werd deze soort uitkeringen beëindigd. Voor zover de betrokken personen niet zonder verdere gelde lijke overheidshulp konden rondkomen, werd hun, bij wijze van voorschot op de Duitse rente, ondersteuning krachtens de Armenwet toegekend. VERSLAG VAN DE GEMEENTELIJKE DIENST VOOR SOCIALE BELANGEN tA

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1951 | | pagina 457