34 - XVII. JURIDISCHE ZAKEN. 12 In 1951 werden in totaal 1 023 verzoekschriften op gesteld voor verhaal van gemaakte kosten van armen verzorging, t.w. 653 requesten voor verhaal van gelde lijke ondersteuning, 78 terzake van ziekenhuisverple- ging, 261 betreffende kosten van verzorging en 31 in verband met verleende gezinsverzorging. Tengevolge van het feit, dat enige werkgevers weiger den gevolg te geven aan een verzoek om inhouding toe te passen op het door hen uit te betalen loon, zulks in gevolge een tegen een werknemer-onderhoudsplichtige verkregen beschikking van de Kantonrechter op grond van art. 68 lid 4 der Armenwet, was de Dienst genood zaakt in 10 gevallen een rechterlijke beslissing tegen deze werkgevers te vragen. Doordat een vordering van de Dienst, ontstaan door een verstrekking gedaan in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (Bureau Maatsch. Zorg), niet werd voldaan, werd ge bruik gemaakt van het Besluit van de Secretaris-Ge- neraal van het Ministerie van Justitie van 15 October 1942, om op die wijze tot de inning dier vordering te geraken. postwissel of giro ontvangen bedragen (waaronder de uitkeringen krachtens de Sociale Wetten) geen kwi tantie wordt afgegeven. De vordering wegens verstrekte meubelcredieten steeg in het verslagjaar met ƒ910.000,Aan af lossingen ten behoeve van het Rijk werd 119.000, ontvangen. art. 28 der Armenwet. De per 1 Januari 1951 gewijzigde bepalingen der Kin derbijslagwet, waarbij aan de Voogdijraad de bevoegd heid werd toegekend, om aan de bedrijfsverenigingen advies te geven met betrekking tot de persoon c.q. in stelling, aan wie de kinderbijslag ter beschikking dient te worden gesteld, heeft voor deze Dienst niet in alle opzichten een bevredigend verloop gehad. Om redenen van organisatorische aard was de Voogdijraad niet in dat de vrouw zich tot de Dienst wendt om ondersteu ning. De Arrondissements-Rechtbank te ’s-Gravenhage besliste nu, dat de ondersteunde, omdat er een titel aanwezig was, niet gerechtigd is om voor ondersteuning in aanmerking te komen, aangezien zij niet armlastig is Staten van Zuid-Holland reeds plaats gehad; de be slissing is echter nog niet bekend. Het geschil met Hil versum is nog niet in de Raad van State behandeld. Zoals boven reeds is medegedeeld, is de Dienst in 2 gevallen in cassatie gegaan. In één geval geschiedde dit op principiële gronden. De wet kent nl. aan het ver halend lichaam de bevoegdheid toe om verhaal krach tens de Armenwet op de gedaagde toe te passen on afhankelijk van het feit, of de rechtbank bij vooraf gaande scheiding aan de eiser(es) een bijdrage in de kosten van levensonderhoud heeft opgelegd. In de praktijk ziet de ondersteunde geen kans een door de worden van „het opzettelijk in een hulpeloze toestand Rechtbank gegeven titel te executeren met het gevolg, brengen of laten”, indien de man zijn vrouw en kinderen verlaat (en het noodzakelijk levensonderhoud niet ver schaft) en laatstgenoemden dientengevolge op steun van een instelling van weldadigheid zijn aangewezen. Door deze uitspraak van ons hoogste rechtscollege werd weer eens in het bijzonder de aandacht gevestigd en derhalve niet voldoet aan de voorwaarden gesteld in op de toepassing van artikel 255 W.v.S. onder meer op de echtgenoot/vader van de vele verlaten vrouwen/kin- deren, die bij de Dienst in ondersteuning zijn. Bij wijze van proef werd door de Dienst in één geval (hetwelk analoog is aan het geval, waarop bedoeld ar rest betrékking had), bij de Officier van Justitie van de Arrondissements-Rechtbank te ’s-Gravenhage, aan gifte gedaan. Omtrent het in het vorige verslag vermeld verzoek aan de Kroon ingevolge art. 32 van de Armenwet kan thans worden bericht, dat zowel de gemeente Soest als de gemeente Zandvoort zich na tussenkomst van de Kroon bereid verklaarden de desbetreffende kosten over te nemen. In 1951 werd wederom een dergelijk geval ter besli- sing aan de Kroon voorgelegd. Het betreft hier de ver zorging van een vrouw die enige jaren in een krank zinnigengesticht voor rekening van de Gemeente ’s-Gravenhage werd verpleegd, doch thans voor re kening van de Dienst in een rusthuis verblijft. Tijdens de verpleging in het krankzinnigengesticht is de echt genoot met het kind naar Smilde verhuisd. De Dienst is van oordeel, dat de kosten van verzorging hier ter stede ten laste van de gemeente Smilde dienen te komen, aangezien de vrouw ten deze geen zelfstandig domicilie van onderstand heeft. Het in het vorige jaarverslag vermelde geschil op grond van art. 39 bis met de gemeente Noordwijk leidde niet tot een uitspraak van Gedeputeerde Staten, aangezien Noordwijk zich, hangende het geschil, bereid verklaarde de kosten over te nemen. Hetzelfde was het geval met in 1951 tegen Wateringen en ’s-Gravenzande aanhangig gemaakte geschillen. Eveneens op grond van art. 39 bis werd een geschil aanhangig gemaakt tegen B. en W. van Bocholtz. Een uitspraak van de Kroon is hier nog niet gevallen. In 1951 werden twee gevallen van beweerde afschui- ving van armlastigen aanhangig gemaakt, nl. door B. en W. van Noordwijkerhout en door B. en W. van Hil versum. In de eerste zaak heeft behandeling van het In 6 gevallen ging het Bestuur van de Dienst in appèl geschil in de openbare vergadering van Gedeputeerde tegen een door de Kantonrechter gegeven beschikking, terwijl in 11 gevallen appèl werd aangetekend door de alimentatieplichtigen. In cassatie werden 3 gevallen behandeld, 2 ingediend door het Bestuur en 1 door een Onderhoudsplichtige. Terzake van steunfraude werd in 90 gevallen aangifte bij de politie gedaan. De Hoge Raad gaf in zijn arrest van 8 Mei 1951, (N.J. 1951, nr. 523), gewezen terzake van het plegen van het misdrijf als bedoeld in artikel 255 van het Wet boek van Strafrecht, een bevestigend antwoord op de dikwijls gestelde vraag, of eveneens gesproken kan VERSLAG VAN DE GEMEENTELIJKE DIENST VOOR SOCIALE BELANGEN

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1951 | | pagina 459