19
GEMEENTELIJKE DIENST VAN DE WEDEROPBOUW EN DE STADSONTWIKKELING.
VERSLAG OVER HET JAAR 1952.
I. AFDELING ALGEMENE ZAKEN.
In verband met de gunstiger economische ontwik
keling, welke zich sedert het einde van 1951 steeds
duidelijker ging aftekenen en met name door de ge
leidelijke verbetering van de betalingsbalans, is het
de Regering mogelijk geweest aan de bouwnijverheid
een grotere mate van vrijheid te verlenen. Als gevolg
hiervan zijn de gemeentelijke bemoeiingen met be
trekking tot de afgifte van de rijksgoedkeuringen met
ingang van 1 Augustus 1952 belangrijk verminderd,
aangezien het aantal bouwwerken, waarvoor na die
datum nog een rijksgoedkeuring was vereist, sterk is
ingekrompen.
Ofschoon onder paragraaf 2 van dit hoofdstuk na
der op deze kwestie wordt ingegaan, zij hier reeds
vermeld, dat sinds genoemde datum o.m. geen rijks
goedkeuringen meer nodig waren voor de bouw van
nieuwe woningen.
Als tweede belangrijke feit in de ontwikkeling van
de woningbouw in de Gemeente dient vermeld, dat
op 5 Mei 1952 de tienduizendste sinds de bevrijding
gereedgekomen woning met enige plechtigheid door
de toenmalige Minister van Wederopbouw en Volks
huisvesting, Mr J. in ’t Veld, aan de bewoners in ge
bruik kon worden gegeven.
Het tengevolge van de oorlogsomstandigheden ge
leden woningverlies van ruim 8 380 woningen was
dus reeds een aantal maanden tevoren volledig inge
haald. Bedenkt men echter, dat het aantal inwoners
der gemeente op 1 Januari 1953 bijna 585 000 be
droeg tegen ruim 504 000 op 1 Januari 1940, dan
illustreren deze cijfers wel duidelijk, dat de woning
nood hier ter stede nog een der ernstigste problemen
is waarmede het gemeentebestuur te kampen heeft.
Zoals in het vorige jaarverslag werd vermeld, is in
de loop van 1951 de rijksgoedkeuring, als criterium
voor de in voorbereiding zijnde bouw van woningen,
vervangen door de door het Ministerie van Weder
opbouw en Volkshuisvesting „geaccepteerde” rijks
goedkeuring, d.w.z. dat slechts de bouwplannen, die
aan alle ook financiële eisen voldeden, voor
directe uitvoering in aanmerking kwamen.
Toen echter op 1 Augustus van het verslagjaar de
rijksgoedkeuring voor de woningbouw verviel, is voor
de met overheidssteun gefinancierde bouw, d.w.z. de
woningwetbouw, de bouw krachtens de Premierege
ling Woningbouw 1950 en de herbouw, het zg. „finan
cieel accoord”, dit is de ministeriële beschikking,
houdende de toezegging van financiële steun, in de
plaats gekomen van de geaccepteerde rijksgoedkeu
ring. In de volgende beschouwingen en cijfers is dus
uitgegaan van de geaccepteerde financieringsaan-
vragen.
1. Het voor 1952 beschikbare contingent en de op
grond hiervan geaccepteerde rijksgoedkeuringen
c.q. financieringsaanvragen.
Zoals in het jaarverslag 1951 reeds is medegedeeld,
bedraagt het driejaarlijkse richtcontingent voor de
jaren 1951 t./m. 1953 voor deze gemeente 7 613
woningen of per jaar 2 538 woningen.
Aan extra-contingenten werd slechts een toewijzing
ontvangen voor de bouw van 152 woningen (zg.
defensie-woningen), terwijl het Ministerie van Weder
opbouw en Volkshuisvesting toestemming verleende
om voor 64 oorspronkelijk met herbouwfinanciering
te bouwen en dus niet ten laste van het contingent
komende woningen een bijdrage ingevolge de
Premieregeling te verlenen.
Het restant-contingent over 1951 beliep zoals
in het vorige jaarverslag is uiteengezet 846 wo
ningen; het totaal beschikbare contingent bedroeg in
het verslagjaar dan ook 3 600 (t.w. 2538 -|- 152 -|-
64 846) woningen. Buiten dit contingent vielen
de woningen, te bouwen met herbouwfinanciering en
die in de „vrije” sector.
De reeds in de aanhef gememoreerde verbetering
in de betalingsbalans van Nederland ging gepaard
met de van algemene bekendheid zijnde, in de loop
van het verslagjaar tot stand gekomen, ommekeer op
de kapitaalmarkt, waardoor de kapitaal„schaarste”
voor een zekere geld„ruimte” in de tweede helft van
het jaar had plaats gemaakt.
Daardoor zijn de meeste gemeenten er in geslaagd
hun op 1 Januari 1952 abnormaal hoge vlottende
schuld grotendeels te consolideren. De Regering vond
hierin aanleiding om met ingang van 12 December
1952 het voorschrift te laten vervallen, dat ten be
hoeve van het verkrijgen van goedkeuring voor de
uitvoering van woningbouwplannen, de zg. „lang-
geldverklaring” van de Gedeputeerde Staten was ver
eist.
Ook overigens achtte de Regering het niet langer
bezwaarlijk, dat de gemeenten binnen zekere grenzen
haar investeringen wederom zouden voorfinancieren
met kortlopende credieten.
’s-Gravenhage was er intussen in geslaagd om tijdig
in de vorm van premie- en obligatieleningen zeer
belangrijke bedragen aan te trekken. Dank zij dit feit
kon zij uitvoering geven aan haar voornemen om een
1 OOO-tal middenstandswoningen te bouwen met toe
passing van de Premieregeling Woningbouw 1950,
terwijl ook de woningwetbouwplannen niet door
moeilijkheden van financiële aard zijn vertraagd.
Een en ander verklaart, dat, terwijl de activiteit in
de particuliere sector vrijwel constant bleef, voor een
BIJLAGE
1
Paragraaf 1. Woningbouw.
A. GEACCEPTEERDE RIJKSGOEDKEURINGEN
c.q. FINANCIERINGSAANVRAGEN.