40n 25,- (Zie voor tabel blz. 5) Ter wille van de overzichtelijkheid volgt hier nog een samenvatting van het verloop van het aantal klassen met meer dan 20 leerlingen - de zg. grotere klassen - bij de diverse richtingen. De afneming van het aantal grote klassen met meer dan 25 leerlingen blijkt ten slotte uit onderstaande ab solute cijfers. Waren er in 1950 nog 90 van deze klassen, in 1951 is hun aantal tot 80 teruggelopen. Driekwart van deze klassen wordt gevonden bij het bijzonder on derwijs. Tussen haakjes zijn geplaatst de aantallen klassen met meer dan 30 leerlingen. Er zijn de laatste jaren nog slechts weinig van deze zeer grote klassen overgebleven. In 1951 werden er 4 geteld, alle bij het bijzonder onderwijs. Met betrekking tot de herkomst der tot de eerste klassen van de inrichtingen voor v.h.m.o. toegelaten leerlingen, die voordien nog niet eerder dit onderwijs bezochten, valt op te merken, dat deze overwegend direct van de lagere school komen. Het betreft hier nl. 97 pCt der jongens zowel als meisjes. Daarnaast be zocht bijna 2 pCt het u.l.o. (meestal alleen de eerste klasse) en ruim 1 pCt volgde ander onderwijs. Ten opzichte van vóór de oorlog is het deel der leer lingen, dat van het g.l.o. afkomstig is, nog meer toege nomen, terwijl er nu minder leerlingen van het u.l.o. of ander onderwijs komen. tal klassen met 26 en meer leerlingen nam sinds 1950 namelijk af van 23,3 tot 21,2 pCt, dat van de klassen met 21 t/m 25 leerlingen verminderde slechts zeer wei nig. Hiertegenover is vooral het aantal klassen met 16 t/m 20 leerlingen in verhouding uitgebreid, en wel van 24,1 tot 28,6 pCt. Het percentage klassen met min der dan 16 leerlingen vertoonde niet veel wijziging. Ondanks de gereleveerde veranderingen vormen de klassen met 21 t/m 25 leerlingen nog steeds de grootste groep, meer dan een derde van alle klassen valt hier onder. Dit geldt evenzeer voor de onderscheiden rich tingen van onderwijs afzonderlijk, met uitzondering van de gemeentelijke gymnasia waarbij de klassen met 16 t/m 20 leerlingen het talrijkst zijn en de bijzondere h.b.s.-en, die nog altijd veel klassen hebben met 26 en meer leerlingen, nl. een derde van het totaal. Deze grote klassen komen bij de openbare gymnasia en de handelsdagschool in 1951 zelfs niet meer voor. De cijfers aangaande de bijzondere handelsdagschool zijn wederom opgenomen onder de groep bijzondere h.b.s.-en. Gegevens betreffende de leerlingen uit andere ge meenten afkomstig zijn alleen bekend over het school jaar 1951/’52. Voor het daaropvolgende jaar ontbreken deze. In totaal bedroeg het aantal zg. buitenleerlingen in 1951 1 083 of 13,5 pCt van de gehele school bevolking. Daarmede wijzigde dit cijfer t.o.v. 1950 toen het 1 089 bedroeg, niet noemenswaard. Voor de onderscheiden richtingen van onderwijs vallen eveneens geen belangrijke wijzigingen waar te nemen, met uitzondering van de gemeentelijke gym nasia, waar het percentage opliep van 5,6 in 1950 tot 8,1 in 1951Het aantal buitenleerlingen is als steeds bij de bijzondere inrichtingen belangrijk hoger dan bij de overeenkomstige openbare. Relatief de meeste buiten leerlingen tellen evenals in 1950 de bijzondere gym nasia, nl. bijna een kwart van de totale schoolbevolking. Vergeleken met vóór de oorlog vertonen de openbare inrichtingen relatief de aanzienlijkste afneming van het percentage grotere klassen, en wel bij de handelsdag school van 93,0 tot 54,5, bij de gymnasia van 38,6 tot 25,0 en bij de h.b.s.-en van 78,8 tot 58,5, een vermin dering dus met resp. rond 40, 35 en 26 pCt. Bij de bij zondere inrichtingen is de teruggang veel kleiner, nl. bij de gymnasia van 60,0 tot 55,2 en bij de h.b.s.-en van 68,5 tot 65,4 pCt, verminderingen dus met resp. slechts rond 8 en 5 pCt. Stellen we de percentages van de onderscheiden rich tingen tegenover elkaar, dan blijkt dat, zoals bijna steeds, ook in 1951 het laagste percentage grotere klas sen voorkomt bij de gemeentelijke gymnasia. De han delsdagschool heeft in tegenstelling tot voorgaande jaren niet meer het hoogste percentage grotere klassen, maar is in dit opzicht overtroffen door de bijzondere h.b.s.-en. VERSLAG VOORTGEZET ONDERWIJS. ■I Totaal. 1950 1951 21,9 26,8 35,8 36,- 38,6 42,- 55,2 53,4 59,2 43,9 60,- 69,1 58,5 69,6 78,8 73,8 69,6 65,4 67,5 56,2 68,5 81,8 54,5 93,- 57,- j 86,2 72,1 4 1930 1935 1939 1945 1950 1951 17(— 98 (14) 105 (11) 117 (26) 90 2) 80 4) 4 43 48 (-) 41 (18) 30 21 I3(-) 55(14) 57 (11) 76 8) 60 2) 59 4) Openbaar gymna siaal onderwijs Bijzonder gymna siaal onderwijs Openbaar hbs-on- derwijs Bijzonder hbs-on- derwijs Openbare han- delsdagschool Herkomst der leerlingen van de eerste klassen. Gemidd. I Gemidd. - 1945/’49 i Leerlingen uit andere gemeenten. Aantal klassen - in pCt. van het totaal - met meer dan 20 leerlingen. Gemidd. Gemidd. 1930. ’34:1935/39 1940/’44 w.o. bij bijzonder onderwijs. Aantal klassen met meer dan 25 leerlingen. w.o. bij openbaar onderwijs. 76,4 I 74,8

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1952 | | pagina 583