11 5 'In het algemeen is de maatstaf voor het verschuldigde schoolgeld het totale bedrag, dat de schoolgeldplichtige verschuldigd is wegens inkomsten- of loonbelasting over het bij de aanvang van het schoolgeldjaar laatst verlopen kalenderjaar en wegens vermogensbelasting over het bij de aan vang van het schoolgeldjaar lopende belastingjaar. Voor het opleggen van de schoolgeldaanslagen is de Gemeente dus afhankelijk van de gegevens van de Rijksbelastingadministratie. Bij Koninklijke boodschap van 12 December 1953 is aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal een ont werp van Wet tot regeling van de heffing van schoolgeld aangeboden. Het wetsontwerp beoogt in de eerste plaats afschaf fing van de schoolgelden voor de leerplichtige jeugd. Daartoe is een systeem gekozen, dat vrijstelling van schoolgeld inhoudt voor de leerlingen van acht aaneen sluitende leerjaren. Volgens het ontwerp wordt dus geen schoolgeld geheven voor leerlingen van scholen voor gewoon lager onderwijs, voortgezet gewoon lager on derwijs en buitengewoon lager onderwijs, voor leerlin gen van de eerste twee leerjaren van scholen voor uitge breid lager onderwijs, middelbaar onderwijs, voorbe reidend hoger onderwijs en lager nijverheidsonderwijs en voor leerlingen van het eerste leerjaar van lagere land- en tuinbouwscholen. In de tweede plaats brengt het ontwerp een niet onaan zienlijke verlaging van het schoolgeldtarief voor de leer lingen, waarvoor wèl schoolgeld verschuldigd is. In de derde plaats is in het ontwerp een regeling ont worpen, waarbij de heffing van schoolgeld met betrek king tot het u.l.o., het v.h.m.o., het kweekschoolonder- wijs en het nijverheidsonderwijs in één wet volgens een uniformtarief plaats vindt. Het nieuwe tarief is geba seerd op de hiervoren bedoelde schoolgeldmaatstaf. Beneden een schoolgeldmaatstaf van 100,zal geen schoolgeld verschuldigd zijn. Bij een maatstaf van 100,bedraagt het schoolgeld 10,terwijl het schoolgeld boven een maatstaf van ƒ100,regelmatig stijgt tot een maximum van ƒ200,Voorts is een be paling opgenomen, dat reductie wordt verleend bij be zoek van meer dan één kind uit hetzelfde gezin aan een school of leerjaar, ten aanzien waarvan krachtens het ontwerp van wet schoolgeld wordt geheven, of aan een inrichting voor hoger onderwijs. Het ligt in de bedoeling van de Regering om de ge meenten schadeloos te stellen voor de derving van in komsten, die de nieuwe schoolgeldregeling zal mee brengen. Het wetsontwerp bepaalt als datum van ingang van de nieuwe regeling: 1 September 1953. De vaste Commissie voor Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen uit de Tweede Kamer heeft op 14 Juni 1954 het voorlopig verslag uitgebracht. Ten tijde van het opmaken van het verslag der Ge- meente-belastingen had de Tweede Kamer het wets ontwerp nog niet in openbare zitting behandeld. Openbaar voorbereidend lager onderwijs (kleuter onderwijs). Het schoolgeld is geregeld in het Raadsbesluit van 13 November 1950, Bijl. 533 C. Uitspraken Raad van Beroep. L. en K. waren voor het schoolgeldjaar 1951/1952 in het schoolgeld voor het openbaar voorbereidend onder wijs aangeslagen. Zij vonden de opgelegde aanslagen te hoog, omdat deze waren vastgesteïd op het volle school geld, terwijl het Gemeentebestuur hun kinderen wegens plaatsgebrek slechts toestond de school voor halve dagen te bezoeken. De directeur der Gemeentebelastingen besliste op 17 November 1952 en 12 December 1952 op de ontvangen bezwaarschriften afwijzend, aangezien de schoolgeld- verordening voor dergelijke gevallen geen verminde ring van schoolgeld toestaat. De beide aangeslagenen gingen in beroep bij de Raad van Beroep voor de directe belastingen te ’s-Graven- hage. Deze verklaarde de grief ongegrond en bekrach tigde bij zijn uitspraken van 13 November 1953 de be streden besluiten van de directeur der Gemeentebelas tingen. Daarbij overwoog hij: „Overwegende ten aanzien van de grief, dat ingevolge de artikelen 1, 2, 3 en 4 van de Verordening op de Hef fing en Invordering van schoolgeld voor het Openbaar Voorbereidend Onderwijs in de Gemeente ’s-Graven- hage ter tegemoetkoming in de kosten van het Open baar Voorbereidend Onderwijs een schoolgeld wordt geheven naar de maatstaf van de door de schoolgeld plichtige verschuldigde Inkomstenbelasting, waarbij het schoolgeld per jaar en per kind wordt vastgesteld zon der dat daarbij de duur der schooltijden bepaald is; dat alleen ingevolge artikel 8 der Verordening bij tussentijdse plaatsing van leerlingen de schoolgeldplich- tigen geen schoolgeld verschuldigd zijn over de aan de plaatsing voorafgaande volle kalendermaanden, echter wel schoolgeld verschuldigd is over de tijd, gedurende welke aan de school vacantie wordt gegeven; dat verder krachtens artikel 9 bij het verlaten van de school, bij het overlijden of bij ziekte van een leerling ontheffing van de betaling van het schoolgeld wordt verleend over het aantal volle kalendermaanden dat van het school jaar overblijft, bij ziekte indien gedurende minstens 3 maanden de school niet kon worden bezocht; dat uit deze voorschriften in onderling verband be schouwd volgt, dat er, behalve bij opgemelde uitzon deringen, tussen het schoolgeld en de schooltijden niet het minste verband bestaat, zodat ingevolge schoolbe zoek gedurende zowel halve als hele dagen hetzelfde bedrag aan schoolgeld verschuldigd isdat dus de om standigheid, dat in casu slechts gedurende halve dagen aan de betrokken kinderen onderwijs werd gegeven, geen reden is tot verlaging van de aanslag.” Openbaar en bijzonder gewoon, voortgezet gewoon en uitgebreid lager onderwijs. Van het schoolgeldjaar 1945/46 af gelden de tarieven VERSLAG VAN DE GEMEENTEBELASTINGEN.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1953 | | pagina 118