23 I a. 6 kon worden toegekend, in het verslagjaar weinig toe passing meer vond. Sinds 1 October 1953 heeft deze haar reden van bestaan trouwens geheel verloren nu het Rijk zelf weder premiën voor woningverbetering toe kent. Voor nadere bijzonderheden omtrent een en ander wordt verwezen naar het jaarverslag van de Gemeente lijke Woningdienst, aan welke dienst in eerste instantie de behandeling van dergelijke aanvragen is opgedragen. gemeentebestuur de overtuiging gegeven, dat de uit voering van werken tot een dergelijk bedrag geen over wegend bezwaar zou ontmoeten. Aangezien aan dit uitsluitend voor intern gebruik van de gemeentediensten en -bedrijven dienende uit voeringsplan 1953 en volgende jaren nog verschillende gebreken kleefden, zijn deze zo goed mogelijk onder vangen in het „Uitvoerings- en Financieringsplan voor 1954 en volgende jaren". Dit eveneens vijfjarige inves teringsprogramma werd medio October 1953 aan het College van Burgemeester en Wethouders aangeboden. Het bestaat uit twee gedeelten, te weten afdeling A, welke eveneens in de volgorde der begrotingshoofd stukken een overzicht bevat van alle projecten en in vesteringen, die in de komende jaren voor uitvoering in aanmerking komen c.q. zullen moeten worden gedaan en waarvoor op 15 September 1953 nog geen credieten door de Raad waren gevoteerd; voorts afdeling B, welke een overzicht bevat eveneens in de volgorde van de hoofdstukken der begroting van alle (restant-) credieten welke tot evengenoemde datum van 15 Sep tember op de begroting 1953 zijn geregeld. In tegenstelling met het plan voor 1953 tot en met 1957 heeft de commissie er met zorg naar gestreefd in afdeling A van het investeringsplan 1954/1958 thans wel een urgentievolgorde van de verschillende werken neer te leggen. Zulks bleek het eenvoudigste te bereiken door de werken van de geringste urgentie of die, welke door andere factoren niet spoedig voor uitvoering in aanmerking zouden kunnen komen, naar een later jaar binnen deze vijfjarige periode te verschuiven, dan wel op te nemen onder „na 1958 in uitvoering te nemen werken”. Deze urgentievolgorde kan thans van jaar tot jaar worden herzien en bij de feitelijke behoeften en omstandigheden worden aangepast. Het totaal-cijfer van de in 1954 voor de in beide af delingen A en B opgenomen projecten naar raming te investeren bedragen beloopt 111,5 millioen. In ver band met de beperkte uitvoeringscapaciteit van het ge hele gemeentelijke apparaat en de in de afgelopen jaren verkregen ervaring mag worden aangenomen, dat het in werkelijkheid in 1954 geïnvesteerde kapitaal wel on geveer 20% beneden deze raming zal blijken te liggen, zodat het ook in 1954 de ƒ90 millioen zal benaderen. Dit investeringsprogramma is in de eerste week van Januari 1954 aan de Gemeenteraad toegezonden. I'1' De Urgentiecommissie voor de niet-Gemeentelijke Bouwwerken kwam gedurende dit verslagjaar niet bij een. Voor nadere bijzonderheden omtrent deze com missie wordt verwezen naar het verslag over het jaar 1952. De Urgentiecommissie Openbare Werken. Het „Uitvoerings- en Financieringsplan 1953 en vol gende jaren", waaromtrent in het jaarverslag 1952 uit voerig is geschreven, werd op 10 Maart 1953 door het College van Burgemeester en Wethouders vastgesteld. Dit uitvoerings- en financieringsplan was in volgorde van de hoofdstukken van de begroting verdeeld in drie categorieën, te weten: I. projecten in uitvoering en credieten beschikbaar; II. projecten niet in uitvoering, doch wel credieten be schikbaar; III. projecten niet in uitvoering en credieten nog niet beschikbaar. Deze indeling in categorieën hield geen enkel verband met de urgentie der werken; voor alle drie de catego rieën lag het in de bedoeling nog in 1953 met de uit voering te beginnen. Het plan gaf dus een volledige weergave van de door de diensten en bedrijven nodig geachte werken, welker uitvoering in 1953 door Burge meester en Wethouders als wenselijk of noodzakelijk werd erkend. Een urgentiebepaling ten aanzien van deze werken was hieraan niet gekoppeld. Immers, hoe wel het totale bedrag van de voor 1953 geraamde uit gaven van de kapitaaldienst volgens de recapitulatie- staat bijna 160 millioen gulden zou bedragen, heeft de ervaring geleerd, dat tal van tevoren niet te voorziene en niet in concrete aan te wijzen factoren, welke geen verband houden met de financiering of met de stand van de arbeidsmarkt, op de uitvoering van een groot aantal objecten een vertragende invloed uitoefenen. In verband hiermede werd dan ook aangenomen, dat on geveer een derde van het hiervoor genoemde bedrag niet ten laste van de dienst 1953 zou komen, waardoor ter verwerking in 1953 een bedrag van de orde van grootte van 100 a 110 millioen zou overblijven. Toet sing van dit bedrag op drie punten, namelijk op de mogelijkheid van financiering, op de lasten, welke uit de investering zouden voortvloeien voor de gewone dienst der begroting van de volgende jaren en op de capaciteit van de diensten en bedrijven en van de ar beidsmarkt te dezer stede in het algemeen, heeft het Van de commissies, aan welker werkzaamheden de Gemeentelijke Dienst van de Wederopbouw en de Stadsontwikkeling gedurende het verslagjaar heeft deel genomen, mogen, naast de reeds in het jaarverslag 1952 vermelde, worden genoemd: De Adviescommissie voor het Verkeer. De commissie bracht in het verslagjaar over 34 on derwerpen advies uit aan de Burgemeester c.q. het College van Burgemeester en Wethouders. GEMEENTELIJKE DIENST VAN DE WEDEROPBOUW EN DE STADSONTWIKKELING Paragraaf 2. Andere bouwwerken. Paragraaf 3. Commissies en dergelijke. A. Gemeentelijke Commissies.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1953 | | pagina 286