38
bijlage VI
bijlage IX
bijlage X
bijlage XI
bijlage III
bijlage IV
bijlage V
3
Ten aanzien van de terugvorderingen wegens fraude
zij nog vermeld dat de gangbare gedragslijn, volgens
welke bij verzwijging van verdiensten alle uitkeringen
over de betrokken periode moesten worden geresti
tueerd, bij besluit van Burgemeester en Wethouders
d.d. 3. December 1953, No. 342443 afd. SZ,in dier voe
ge werd gewijzigd dat slechts moet worden overgegaan
tot terugvordering van hetgeen, de verrekeningsvoor-
schriften in aanmerking genomen, teveel blijkt te zijn
uitgekeerd. Al naar gelang van het raffinement bij
fraude kan, na uitsluiting, voor kortere of langere tijd
een z.g. nooduitkering (80% van de norm) worden
toegekend.
Het is duidelijk, dat de aantallen der verstrekte
uitkeringen op zichzelf geen juist beeld kunnen geven
an de omvang der werkzaamheden. Deze wordt immers
oor een groot deel bepaald door de mate waarin mu
taties in de ondersteunde groep optreden. Onder deze
mutaties zijn te verstaan de veranderingen in de samen
stelling van de groep als gevolg van nieuwe aanvragen,
overgang van categorie A naar categorie B, en af
vloeiing van werklozen.
Het verloop sinds 1948 komt in onderstaand over
zicht tot uitdrukking.
Bij nadere beschouwing van deze cijfers valt een
verschijnsel op, dat kenmerkend mag heten voor de
verandering in het karakter van de werkzaamheden
van het bureau, welke reeds in het verslag over 1952
werd gesignaleerd. Van 1948 tot aan de inwerkingtre
ding der Werkloosheidswet steeg het gemiddeld aantal
uitkeringgenietenden. Het percentage der optredende
mutaties daalde tegelijkertijd. Dit wettigt de gevolg
trekking, dat reeds in die jaren zich een „onderlaag” van
werklozen aan het vormen was, die lang, althans langer
dan de overige uitkeringgenietenden, in ondersteuning
bleef. Doch sedert 1 Juli 1952 zet deze tendentie zich
zo duidelijk door, dat met recht mag worden gesproken
van een residu van moeilijk in het arbeidsproces te
herplaatsen werklozen. Na die datum toch vertoont het
overzicht èn een scherpe teruggang van het aantal uit
keringgenietenden, welke voortvloeide uit de inwer
kingtreding der Werkloosheidswet, èn een daling van
het mutatiecijfer. Derhalve: een kleiner aantal werk
lozen, dat echter in verhouding tot vroeger jaren minder
verloop oplevert. Het hoeft geen betoog, dat deze groep
intensieve bearbeiding vraagt zowel wat herstel en be
houd van arbeidsgeschiktheid, als wat materiële en
morele hulpverlening aangaat.
Voor verdere gegevens omtrent de hulpverlening zij
verwezen naar de volgende bijlagen:
gegevens betreffende het maandelijkse
aantal weekuitkeringen, verstrekt op
grond van de Sociale Voorziening, alsme
de maandcijfers betreffende de in totaal
en gemiddeld uitgekeerde weekbedragen;
grafiek van de maandelijkse aantallen uit
keringgenietenden, gesplitst naar de groe
pen A en B der Sociale Voorziening;
grafiek van de maandelijkse aantallen uit
keringgenietenden, gesplitst naar de voor
naamste beroepsgroepen;
grafiek van aantallen en bedragen der uit
keringen, verdeeld naar decategorieën kost
winners en kostgangers/alleenwonenden;
bijlage VII: grafiek van dezelfde gegevens als in bij
lage VI, in procenten van het totaal;
bijlage VIIIgrafiek van aantallen en bedragen der
uitkeringen, verdeeld naar georganiseer
de en ongeorganiseerde werklozen;
grafiek van dezelfde gegevens als in bijlage
VIII, in procenten van het totaal
gegevens over het gemiddeld aantal per
sonen, dat uitkering genoot, gesplitst
achtereenvolgens naar bedrijfsklassen,
naar leeftijdsgroepen en naar duur van de
uitkeringsperioden
cijfers over de omvang der werkzaam
heden van de afdeling Onderzoekings-
dienst;
bijlage XIIgegevens over de werkzaamheden van de
afdeling Debiteurenadministratie, waar
bij nog zij opgemerkt, dat de voorschotten
op uitkeringen krachtens de sociale wetten
(sub III) in hoofdzaak betrekking hebben
op de bij de bedrijfsverenigingen ingestel
de vorderingen wegens door het bureau
verstrekte voorschotten op uitkeringen
krachtens de Werkloosheidswet. Het ge
stelde sub VIII geeft blijk van de correcte
terugbetaling van de waarde der geheel
of gedeeltelijk bij wijze van voorschot
plaats gehad hebbende bijzondere ver
strekkingen. Daarenboven zijn tal van
verstrekkingen geheel a fonds perdu ge
schied. In totaal zijn in 1953 1103 bij
zondere verstrekkingen gedaan, aan 628
personen. De grootste categorieën onder
de verstrekkingen, waarvan de aard zeer
uiteenliep, vormden schoenen (126), bril
len (82), dekens (73), ondergoed (67), broe
ken (61), extra voeding of dieetvoeding
(58), tandheelkundige prothesen (55),
herencostuums (54), matrassen (54), over
alls (41), overhemden (39), schoppen (37),
mantels (26) en ledikanten (23).
VERSLAG VAN HET BUREAU VOOR WERKLOZENZORG EN PERSONEELSVOORZIENING
Jaar
Aantal
mutaties
12062
19552
37.6
30
25.6
25.1
22.4
18.7
18.5
Bij een gem.
wek. aantal
uitkering
genietenden van
1202
2189
3316
3931
5905
2408
1981
Gemiddeld
perc.
wekelykse
mutaties
1948 23193
1949 33477
1950 43388
1951 51374
1952 (tot en met 30 Juni) 34771
1952 (van 1 Juli1) af)
1953
1) Inwerkingtreding der Werkloosheidswet.