iê 7 39 GEMEENTELIJKE DIENST VOOR SOCIALE BELANGEN TE 'S-GRAVENHAGE. VERSLAG OVER HET JAAR 1953. II. STEUNVERLENING INGEVOLGE DE ARMENWET. Valide ondersteunden. Bij de aanvang van het le, 2e, 3e, en 4e kwartaal 1953 waren onderscheidenlijk 71, 77, 56 en 49 partijen bij de groep „valide ondersteunden” in vaste ondersteuning opgenomen; op 31 December 1953 bedroeg dit aantal 50. Bij vergelijking met de aantallen op dezelfde data in 1952 blijkt een belangrijke teruggangte constateren. Dit is mede het gevolg van de intensieve straatcontröle, waarbij vooral aandacht werd besteed aan het „sleuren” van asbakken en het verrichten van werkzaamheden op de markten door ondersteunden. Ten gevolge van onwerkbaar weer moest een groep kleine zelfstandigen, die niet in aanmerking kon komen voor een uitkering krachtens de regeling „Sociaal- Economische Hulpverlening aan Zelfstandigen”, ook in 1953 een beroep om tijdelijke hulp op de Dienst doen. Het betrof hier voornamelijk handelaren in bloemen en fruit en die in afvalstoffen, alsmede glazen wassers en scharenslijpers. In tegenstelling tot 1952 slaagde de Dienst er nogal eens in werklozen in samenwerking met het Gewestelijk Arbeidsbureau aan arbeid te helpen. Gelukte dit even- Algemeen. In het verslagjaar werd geen wijziging gebracht in de steunnormen. Enkele ziekenfondsen, welke tot dusverre de zieken fondspremie voor leden, die reeds geruime tijd als zo danig stonden ingeschreven, op f. 1,05 hadden bepaald, waren genoodzaakt deze premie in navolging van andere Ziekenfondsen ingaande 1 Januari 1953 even eens op f. 1,15 per week en per persoon vast te stellen. Aangezien de Dienst de premies voor de vrijwillige en aanvullende verzekering ten behoeve van de onder steunden voor zijn rekening neemt, bracht deze verho ging grotere uitgaven voor de Dienst mede. Gebleken is, dat de wijziging van de Noodwet Ouder domsvoorziening, te weten het buiten beschouwing la ten van f. 100.van het eigen inkomen, van gunstige financiële invloed is geweest op het steunbedrag ten be hoeve van Ouden van Dagen. Een der bij de Dienst reeds sedert jaren toegepaste vormen van steunverlening is die betreffende het toe kennen van een studietoeslag ten behoeve van kinderen, die voortgezet- of ambachtsonderwijs volgen. Het be grip „Studietoeslag” moet ruim worden opgevat. Hoe- I. BESTUUR. In zijn vergadering van 26 Januari 1953 benoemde de Gemeenteraad mejuffrouw Mr J. J. Th. ten Broecke Hoekstra tot lid van het Bestuur van de Dienst, in de plaats van de heer D. W. Dettmeijer, aan wie, wegens zijn benoeming tot Wethouder van Openbare Werken, in dezelfde vergadering ontslag uit de functie van be stuurslid werd verleend. Mej. Mr M. H. Walhain werd in de Gemeenteraads vergadering van 7 September 1953 als opvolgster van mevrouw M. Fr. P. Daamen-Allard benoemd, terwijl de overige bestuursleden werden herkozen. Het Bestuur is derhalve sedertdien als volgt samengesteld: Voorzitter: de Wethouder van Sociale Zaken, de heer C. H. P. W. v. d. Oever; Leden: de dames Mr J. J. Th. ten Broecke Hoekstra en Mr M. H. Walhain, alsmede de heren C. P. Damme, Jac. Dubbeldam, N. Veldhoen en N. F. A. Vugts. De heer H. Thierry, secretaris der directie van de Dienst, was wederom als secretaris toegevoegd. De heer Anth. Folmer, die gedurende een lange reeks van jaren zijn beste krachten aan het sociale werk in de gemeente ’s-Gravenhage wijdde en die gedurende ruim 10 jaren (tot 1 October 1946) deel van het Bestuur uit maakte, kwam op 11 April op 82-jarige leeftijd te over lijden. wel de in ondersteuning zijnde ouders vrijwel altijd van het betalen van schoolgeld zijn vrijgesteld en de beno digde boeken meestal uit een boekenfonds kunnen wor den betrokken, zijn er toch vaak aan de studie nogzij het kleine kosten verbonden, welke niet uit andere fondsen kunnen worden bestreden, zoals die voor de aanschaffing van potloden, schriften en andere kleine schoolbehoeften. In het belang van de kinderen en hun studie is het bovendien gewenst, dat het voor hen zo min mogelijk merkbaar is, dat hun ouders, vergeleken bij die hunner studie- en klassegenoten, zich financieel niet ruim kunnen bewegen. Zij moeten op redelijke wijze aan de ontwikkelings- en ontspanningsmogelijk heden, welke de onderwijsinstelling biedt, kunnen mee doen. Gedacht wordt hierbij aan het sparen voor schoolreisjes, het deelnemen aan excursies en het lid zijn van een sport- of jeugdvereniging, terwijl ook enig zakgeld alleszins verantwoord is. Meer dan eens is gebleken, dat het verlenen van een studietoeslag van grote invloed is op het met succes volbrengen van de opgevatte studie. Onnodig te zeggen, dat de Dienst voor Sociale Belangen daarom veel aan dacht aan deze kinderen schenkt. Alvorens tot het toe kennen van een studietoeslag over te gaan, wordt over leg gepleegd met de ouders, alsmede met het hoofd en de andere leerkrachten van de school. De betrokken ambtenaar stelt zich regelmatig op te hoogte van de vorderingen van het kind en bespreekt een en ander zo nodig met het kind zelf. De ouders worden er nadruk kelijk op gewezen, dat het voor de toeslag uitgetrokken bedrag ook inderdaad geheel ten behoeve van het be trokken kind dient te worden aangewend. pi II BIJLAGE i 1 1 A. Ondersteuning.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1953 | | pagina 503