41 I 3 i volgklasse, welke proef tot dusverre bevredigende re sultaten opleverde. Een zijde van het onderwijs, welke mede de speciale aandacht van de Commissie had, was de opvoeding van de jeugd tot het leven in een wereldgemeenschap en een uiteenzetting, in één van de vergaderingen gegeven door het lid der Commissie, Mevrouw B. J. A. de Kanter- Van Hettinga Tromp, over haar bevindingen op het door haar bijgewoonde onderwijscongres, gehouden te Woudschoten en uitgaande van het Unesco-Seminarie, had dan ook de volle belangstelling van de leden. Mede hierbij kwam ter sprake de wenselijkheid van onderricht in hetgeen wel wordt aangeduid door „bur gerschapskunde”, waarbij dan wordt gedacht aan alles, dat direct of zijdelings van belang kan zijn voor de leerlingen in verband met hun rechten en plichten als staatsburger. In de Angelsaksische landen komt dit vak als „civics” op vele lesroosters voor. Hoezeer het van belang is, dat de leerlingen, ook op jeugdige leeftijd, zich bewust worden van hun staats burgerschap behoeft wel geen betoog. De practijk leert, dat ook ten aanzien van de meer elementaire begrippen ten deze bij vele volwassenen een vaak ernstig tekort aan kennis en inzicht bestaat. Bij bespreking van het punt was het oordeel van de Commissie wel eenstemmig, dat enige voorlichting van de leerlingen op de middelbare scholen hier zeer ge wenst zou zijn. Echter werd als groot bezwaar naar vo ren gebracht de moeilijkheid, ja misschien wel on mogelijkheid, om bij het reeds overladen programma tot invoering van een nieuw vak over te gaan. In ver band met dit bezwaar werd gewezen op de mogelijk heid, dat het vak „burgerschapskunde” bij reeds op het rooster opgenomen vakken genoemd worden o.m. geschiedenis en staatsinrichting bij voorkomende ge legenheden speciaal aandacht zou worden gegeven. Zeer werd toegejuicht de reeds thans aan enkele scholen gevolgde procedure, waarbij terzake kundige personen worden uitgenodigd om, buiten de verplichte school tijd, voor de leerlingen spreekbeurten over het onder werp te vervullen. Hoewel de Commissie er zich van bewust was, dat het eventueel scheppen van gelegenheid voor onder richt in het onderhavige vak een aangelegenheid was, welke, rakende het leerplan van de middelbare scholen als zodanig, centraal zou moeten worden bezien, meen de zij goed te doen de in haar midden gerezen gedachten over de kwestie voor te leggen aan het College van Bur gemeester en Wethouders. Een en ander leidde er toe, dat er door Burgemeester en Wethouders bij directeuren en rectoren op werd aan gedrongen om, meer nog dan tot heden het geval was, bedoelde vorming van de leerlingen in het onderwijs te betrekken, o.a. door iedere gelegenheid, welke zich bij het doceren van de daarvoor in aanmerking komende vakken voordoet, te benutten. Naast de activiteiten op dit gebied in schoolverband ware zoveel mogelijk te bevorderen, dat op gezette tijden deskundige personen op voor de leerlingen bevattelijke wijze hun een inzicht Als voorzitter werd hij opgevolgd door de heer J. B. Reichardt, die reeds sedert 1940 deel van de commissie uitmaakt, laatstelijk als haar ondervoorzitter. In de Commissie kwam voorts wijziging door het be danken van de heren Dr P. Beyer, Jhr Mr J. H. de Brauw, Th. Dessauvagie en C. van Leeuwen, van wie met name de heer Beyer vele jaren aan de werkzaam heden van de Commissie had deelgenomen. De samenstelling van de Commissie is thans als volgt J. B. Reichardt, voorzitter, Dr C. van den Berg, onder voorzitter, Mr G. W. A. de Veer, ondervoorzitter, Me vrouw M. H. J. P. van Buttingha Wichers-Van Voorst Vader, secretaresse, R. Bos, Mej. F. ten Cate, H. W. J. Dekker, K. Dijk. Mr B. A. Drooglever Fortuyn, Mr A. J. Hagen, Mevrouw Mr B. J. A. de Kanter-Van Hettinga Tromp, Mevr. W. P. A. Teitsma-Valstar, Mr A. F. Schepel, Mevr. T. J. Tinbergen-De Wit, Mr Jac. G. Wittkampf en J. P. Zaaijer, leden. In het verslagjaar gaf de Commissie verdere uitwer king aan de door haar in het vorig schooljaar aange vangen studie met betrekking tot de resultaten van het onderwijs, verkregen aan de onder haar toezicht ge stelde scholen, waarbij in het bijzonder aandacht werd besteed aan de vraag, of het onderwijs, zoals dit thans wordt gegeven, voldoende is aangepast aan de capaci teiten van de gemiddelde leerling. De Commissie vatte haar conclusie samen in een rap port, dat zij uitbracht aan de Wethouder van Onderwijs en Kunstzaken. Het is duidelijk, dat de Commissie, na beëindiging van haar studie, met te meer belangstelling de proef nemingen volgt, welke met bepaalde nieuwe onderwijs methoden aan verschillende scholen worden genomen. In het vorige verslag werd reeds uitvoerig ingegaan op de proef, genomen aan de H.B.S. Johan de Witt. Ook werd melding gemaakt van de plannen tot invoe ring van een systeem van kern- en keuzevakken aan de Middelbare meisjesschool, welke plannen inmiddels, enigszins gewijzigd, hun beslag kregen en van die tot invoering van het Dalton-systeem voor een aantal vakken aan de Stevin-H.B.S., welke proefneming voor het schooljaar 1953-1954 wordt voortgezet. Ook aan de Thorbecke-H.B.S. vond een verandering van de gevolgde methode plaats. Deze reorganisatie, een initiatief van de directeur, de heer Dr J. N. van den Ende, werd door laatstgenoemde persoonlijk in een vergadering der Commissie voor de leden toegelicht en kon de volle instemming van de Commissie verkrijgen. Aanleiding tot deze reorganisatieplannen vormde een studie, door de directeur gemaakt over het stelsel der cijfergeving in het algemeen, waarbij deze in het bijzonder zocht naar een methode ter voorkoming van het doubleren van klassen door leerlingen, waarvan de gevolgen door hem als funest worden gezien. Burgemeester en Wethouders hebben hun goed keuring gehecht aan invoering van de proefneming met de aanvang van het schooljaar 1953-1954. Tenslotte werd in dit verslagjaar wederom besloten tot voortzetting van de proef, genomen aan de Gemeen telijke Handelsdagschool, met instelling van een ver- VERSLAG VOORTGEZET ONDERWIJS. i

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1953 | | pagina 551