10
3
Uitspraak Raad van Beroep.
S. was op 12 December 1953 in de hondenbelasting
aangeslagen voor de helft der belasting over dit jaar,
omdat hij in September 1953 houder van een hond
was geworden. De aangeslagene maakte bezwaar tegen
deze aanslag, daar de hond eigendom was van zijn
tijdelijk bij hem inwonende meerderjarige zoon.
Op het bezwaarschrift beschikte de directeur der
Gemeentebelastingen op 20 Januari 1954 afwijzend, op
grond van artikel 3 der belastingverordening, welk
artikel bepaalt, dat het hoofd van een gezin, waarin
3 138
2 874
2 291
2 433
De Raad van Beroep verklaarde bij zijn uitspraak
van 19 Februari 1954 de grief van reclamant ongegrond
en bekrachtigde het bestreden besluit van de directeur
der Gemeentebelastingen. Daarbij overwoog de Raad
van Beroep:
„Overwegende, dat blijkens het vorenoverwogene het
geschil tussen partijen zich beperkt tot het antwoord
op de vraag, of het voor brillenhuur betaalde bedrag
moet worden gerekend tot de bruto-opbrengst;
Overwegende dienaangaande dat volgens de veror
dening tot de bruto-opbrengst moet worden gerekend
niet alleen hetgeen ontvangen is aan toegangs-, abon
nementsgeld en couponboekjes, maar ook hetgeen is
geïnd ter zake van het in de toegangsprijs begrepen
recht op gelag, programma’s of andere zaken, en
hetgeen ontvangen is voor bijdragen onder welke naam
en in welke vorm ook
dat nu, daargelaten of de huurprijs van bedoelde
bril moet worden opgevat als „recht op andere zaken”,
die huurprijs in ieder geval moet worden gerekend tot
de bijdragen onder welke naam en in welke vorm ook
dat immers degene, die de in de toegangsprijs be
grepen huur voor bedoelde bril betaalt, voor het
bijwonen van de voorstelling een bijdrage geeft, waarbij
het van geen betekenis is of die bijdrage de onkosten,
verbonden aan het verstrekken van de bril, al dan niet
volledig dekt;
dat hieraan niet afdoen de door belanghebbende in
haar beroepschrift vermelde stellingen sub a tot en met d
die sub a niet omdat hier niet aan de orde is de vraag,
of het dragen van een Polaroïde-bril een vermakelijk
heid is, doch alleen deze geheel andere vraag, of de
voor het gebruik betaalde huur moet worden gerekend
tot de bruto-opbrengst;
die sub b niet omdat de omstandigheid, dat het huren
van de bril niet verplicht is gesteld niet afdoet aan het
feit, dat vooi het gebruik van de bril een zeker bedrag
betaald moet worden;
die sub c niet, omdat met „recht op andere zaken”
niet alleen bedoeld hoeft te zijn een eigendomsrecht
maar daaronder ook kan vallen een gebruiksrecht;
die sub d niet vermits de vraag, of hier van ont
duiking van belasting sprake was, niet aan de orde is,
zijnde zulks niet door de directeur gesteld en evenmin
van elders gebleken;
die sub e niet aangezien dit positum van belang
hebbende feitelijke grondslag mist, zijnde door de
Directeur in zijn vertoogschrift onweersproken gesteld,
dat de bezoeker die geen bril wenst te huren in de
gelegenheid wordt gesteld een lagere toegangsprijs te
betalen
Overwegende dat uit het vorenstaande volgt, dat de
grief ongegrond is zodat het bestreden Besluit moet
worden bekrachtigd.”
b ondenbelasting.
(Zie staat III.)
Deze belasting is geregeld in de Verordening no. 33
van 1950, gewijzigd bij Raadsbesluiten van 24 Novem
ber 1952 en 23 Maart 1953.
In staat III komen voor het aantal houders van hon
den, ingedeeld naar hun inkomen, het aantal luxe,
waak- en bedrijfshonden, alsmede de opbrengst der
belasting over de jaren 1950 tot en met 1954.
Het aantal honden bedroeg:
De zuivere opbrengst van de hondenbelasting be
droeg over de jaren 1953 en 1954 onderscheidenlijk
379.570,en 387.797,derhalve over 1954
ƒ8.227,meer dan over 1953.
Deze cijfers kunnen nog wijzigingen ondergaan ten
gevolge van nog op te leggen aanslagen, te verlenen
ontheffingen op reclames en wegens oninbare posten.
Voorts geeft deze staat een overzicht van de houders
van honden, die aan de controlerende belastingambte
naren geen belastingbewijs konden tonen. Deze aan
houdingen hebben geleid tot het opleggen van de vol
gende aanslagen:
in 1950 voor 2 157 honden;
1951
1952
1953
1954
Verder vermeldt de staat het aantal honden, dat als
gevonden aan de politie werd afgegeven en ten slotte de
aantallen honden, welke kosteloos of tegen vergoeding
in het dierenasyl werden afgemaakt.
Van 1 Januari 1947 af wordt geheven:
voor de eerste luxe hond 25,
voor elke waakhond20,
voor elke bedrijfshond8,
voor elke kennel150,maximaal.
De belasting bedraagt voor de tweede luxe hond van
dezelfde houder 50,en voor iedere verdere hond van
dezelfde houder telkens ƒ25,meer dan voor de vorige
hond verschuldigd is.
Gedeeltelijke ontheffing wordt verleend bij een in
komen van minder dan 3.000,
VERSLAG VAN DE GEMEENTEBELASTINGEN.
Totaal.
J»
9,
9»
21 271
21 382
21 342
20 893
20 581
Waak
honden.
340
318
325
288
260
31
35
37
39
37
21 642
21 735
21 704
21 220
20 878
in 1950
1951
1952
1953
1954
Bedrijfs- J
honden.
Luxe honden.
>5