10
5
Ingevolge de bepalingen van de Drankwet (Stbl. 1931,
no. 476) moet de helft van de zuivere opbrengst van het
hotelvergunningsrecht en van het verlofsrecht aan het
Rijk worden afgedragen.
Openbaar voorbereidend lager onderwijs {kleuter
onderwijs).
Het schoolgeld is geregeld in het Raadsbesluit van
13 November 1950, Bijl. 533 C.
Algemeen.
Staat VI geeft een overzicht van de stand der school-
geldheffing over de schoolgel dj aren 1949/1950 tot en
met 1953/1954.
In het algemeen is de maatstaf voor het verschuldigde
schoolgeld het totale bedrag, dat de schoolgeldplichtige
verschuldigd is wegens inkomsten- of loonbelasting
over het bij de aanvang van het schoolgeldjaar laatst
verlopen kalenderjaar en wegens vermogensbelasting
over het bij de aanvang van het schoolgeldjaar lopende
belastingjaar.
Voor het opleggen van de schoolgeldaanslagen is de
Gemeente dus afhankelijk van de gegevens van de
Rijksbelastingadministratie.
voor krachtens het wetsontwerp schoolgeld wordt ge
heven, ongeacht of die inrichting, dat leerjaar of die
school geheel of gedeeltelijk uit openbare kassen wor
den betaald.
Het ligt in de bedoeling van de Regering om de ge
meenten schadeloos te stellen voor de derving van in
komsten, die de nieuwe schoolgeldregeling zal mee
brengen.
Het wetsontwerp bepaalt als datum van ingang van
de nieuwe regeling: 1 September 1953.
De Tweede Kamer heeft in haar vergadering van
20 December 1954 het wetsontwerp aangenomen.
De Commissie van Rapporteurs uit de Eerste Kamer
der Staten-Generaal heeft onder dagtekening van 1
Maart 1955 haar Voorlopig Verslag uitgebracht. Ten
tijde van het opmaken van het verslag der Gemeente
belastingen had de Eerste Kamer het wetsontwerp nog
niet in openbare zitting behandeld.
Openbaar en bijzonder gewoon, voortgezet gewoon en
uitgebreid lager onderwijs.
Van het schoolgeldjaar 1945/46 af gelden de tarieven
van het „Tijdelijk Besluit schoolgeld lager onderwijs
1945”, met dien verstande, dat voor het gewoon en het
voortgezet gewoon lager onderwijs het vermenigvuldi-
gingscijfer 2 geldt (zie het Raadsbesluit van 11 Febru
ari 1946, Bijl. 19).
Voor het uitgebreid lager onderwijs gold tot 1 Sep
tember 1950 het vermenigvuldigingscijfer 1. Bij Raads
besluit van 23 Februari 1953, Bijl. 53, goedgekeurd bij
Koninklijk besluit van 11 April 1953, no. 32, is het ver
menigvuldigingscijfer verlaagd tot 0,8, gerekend te zijn
ingegaan op 1 September 1950.
Het „Tijdelijk Besluit schoolgeld lager onderwijs
1945” is bij de wet van 23 Juni 1952, Staatsblad no. 356,
gewijzigd. Daarbij werd artikel 8a toegevoegd, betref
fende de invoering van de z.g. gezinsreductie. Van het
schoolgeldjaar 1951/52 af wordt voor het gewoon,
voortgezet gewoon en uitgebreid lager onderwijs het
schoolgeldbedrag verminderd met 25 pCt., indien twee
of drie, en met 50 pCt., indien vier of meer kinderen uit
hetzelfde gezin bij de aan vang van het tijdvak, waarover
het schoolgeld is verschuldigd, leerling zijn van een
school voor lager onderwijs - kweekschoolonderwijs
daaronder begrepen - nijverheidsonderwijs, middel
baar onderwijs, voorbereidend hoger onderwijs of ho
ger onderwijs, voor zoveel het onderwijs buiten de
avonduren wordt verstrekt.
Het Rijk geeft aan de Gemeente compensatie voor
het gemis aan inkomsten wegens de hiervoren bedoelde
tariefsverlaging van 20 pCt. alsmede voor de ingevoerde
gezinsreductie.
Bij Koninklijke boodschap van 12 December 1953 is
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal een ont
werp van Wet tot regeling van de heffing van schoolgeld
aangeboden.
Het wetsontwerp beoogt in de eerste plaats afschaf
fing van de schoolgelden voor de leerplichtige jeugd.
Daartoe is een systeem gekozen, dat vrijstelling van
schoolgeld inhoudt voor de leerlingen van acht aaneen
sluitende leerjaren. Volgens het ontwerp wordt dus geen
schoolgeld geheven voor leerlingen van scholen voor
gewoon lager onderwijs, voortgezet gewoon lager on
derwijs en buitengewoon lager onderwijs, voor leerlin
gen van de eerste twee leerjaren van scholen voor uitge
breid lager onderwijs, middelbaar onderwijs, voorbe
reidend hoger onderwijs en lager nijverheidsonderwijs
en voor leerlingen van het eerste leerjaar van lagere
land- en tuinbouwscholen.
In de tweede plaats brengt het ontwerp een niet onaan
zienlijke verlaging van het schoolgeldtarief voor de leer
lingen, waarvoor wèl schoolgeld verschuldigd is.
In de derde plaats is in het ontwerp een regeling ont
worpen, waarbij de heffing van schoolgeld met betrek
king tot het u.l.o., het v.h.m.o., het nijverheidsonderwijs
en het kweekschoolonderwijs in één wet volgens een
uniformtarief plaats vindt. Het nieuwe tarief is geba
seerd op de hiervoren bedoelde schoolgeldmaatstaf.
Bedraagt de schoolgeldmaatstaf minder dan ƒ100,
dan zal geen schoolgeld verschuldigd zijn. Bij een
schoolgeldmaatstaf van 100,of meer bedraagt het
schoolgeld per leerling en per schoolgeldjaar 8,
ermeerderd met twee ten honderd van elk geheel be
drag van 50,van de schoolgeldmaatstaf, een en
ander tot een maximum-schoolgeld van 200,
Voorts is een bepaling opgenomen, dat reductie wordt
verleend indien meer dan één kind uit hetzelfde gezin
het onderwijs volgt aan een inrichting voor hoger onder
wijs of leerling is van een leerjaar of school, waar-
VERSLAG VAN DE GEMEENTEBELASTINGEN.
Schoolgelden.