10
7
Gemeentelijke avondcursus tot opleiding voor onderwijzer.
In zijn vergadering van 26 Juni 1950 (Bijl. no. 310)
besloot de Raad tot oprichting van deze avondcursus.
De cursus werd geopend op 1 September 1950.
De schoolgeldregeling is opgenomen in de Verorde
ning no. 23 van 1951 Het schoolgeld bedraagt 50,
per leerling per schoolgeldjaar.
Kweekschool voor onderwijzeressen bij het voorbereidend
onderwijs.
De schoolgeldregeling is opgenomen in het Raads
besluit van 13 November 1950, Bijl. 533 C.
Voor de beide dagcursussen geldt de gezinsreductie.
Het Rijk geeft compensaties voor de ingevoerde tariefs
verlaging en voor de toegepaste gezinsreductie.
Gemeentelijke Centrale school voor machineschrijven.
Het schoolgeld bedraagt 25,voor de jaarcursus
en de korte cursus in machineschrijven, alsmede voor
de cursus in stenografie.
De Verordening no. 33 van 1934, laatstelijk gewijzigd
bij Raadsbesluit van 18 Augustus 1947, heeft op de
heffing van dit schoolgeld betrekking.
Gemeentelijke handelsavondscholen.
De heffing van het schoolgeld geschiedt krachtens de
Verordening van 13 November 1950 (Raadsbesluit van
die datum, Bijl. 533 C).
Gemeentelijke middelbare technische school en gemeen
telijke Zeevaartschool (middelbaar nijverheidsonderwijs).
Bij Raadsbesluit van 11 Mei 1953, Bijl. 205, is voor
deze onderwijsinstellingen een nieuwe schoolgeld veror
dening vastgesteld. Zij wordt geacht in werking te zijn
getreden op 1 September 1951 en kan daarom worden
aangehaald als „Schoolgeldverordening Nijverheids
onderwijs 1951”. De Koninklijke goedkeuring is ver
kregen bij besluit van 27 Augustus 1953, no. 9.
Volgens de oude verordeningen moest worden ge
werkt met vaste schoolgeldbedragen (M.T.S. 150,—
en Zeevaartschool 125,voor het B.S.-programma
en f15 voor het A.S.-programma), met de mogelijk
heid van vermindering of ontheffing voor min- en on-
vermogenden. De nieuwe bepalingen geven voor deze
scholen een evenredig schoolgeldtarief, verband hou
dende met het zuiver inkomen van de schoolgeld-
plichtige, met een maximum van 480,Hoewel het
maximum dus aanzienlijk hoger ligt dan voorheen,
betekent het nieuwe tarief voor de meeste schoolgeld-
plichtigen niettemin een verlaging en wel van ongeveer
30 pCt.
In de nieuwe schoolgeldverordening is voorts de z.g.
gezinsreductie opgenomen.
Het Rijk zal aan de Gemeente compensatie verlenen
voor de lagere inkomsten, zowel als gevolg van de ver
laging der tarieven als van de invoering van de gezins
reductie.
Voor het volgen van de aan de zeevaartschool ver
bonden cursussen tot opleiding voor de examens voor
1ste, 2de en 3de stuurman voor de grote vaart is achter
eenvolgens 20,15,en 9,per maand ver
schuldigd (zie de Verordening no. 1 van 1924).
aan is terugwerkende kracht verleend tot 1 September
1949.
Ook ten aanzien van dit onderwijs zal het Rijk de
lagere inkomsten, zowel als gevolg van de verlaging
van de tarieven als van de invoering van de gezins
reductie, compenseren.
Gemeentelijke Visserijschool (lager nijverheidsonderwijs).
Voor de „dagcursus voor stuurlieden voor de zee
visvaart” geldt van 1 September 1951 af een nieuw
schoolgeldtarief. Dit tarief is opgenomen in de hier-
voren reeds genoemde „Schoolgeldverordening Nijver
heidsonderwijs 1951”. Het nieuwe tarief, dat verband
houdt met het zuiver inkomen van de schoolgeldplich-
tige, betekent over het algemeen een verlaging van on
geveer 20 pCt. Het maximum-schoolgeld is evenwel op
een hoger bedrag bepaald. Dit bedraagt thans 100,
tegen 65,volgens de oude verordening.
De „dagcursus voor toekomstige vissers” is met in
gang van 1 September 1952 in het leven geroepen. Het
evenredige schoolgeld voor deze cursus is eveneens
geregeld in de „Schoolgeldverordening Nijverheids-
nderwijs 1951”. Het maximum-schoolgeld bedraagt
ƒ240,—.
Uitspraak Raad van Beroep.
G. was in het schoolgeld voor de gemeentelijke
handelsavondschool, schoolgeldjaar 1951/52, aange
slagen voor 3 leerlingen, waarvan de oudste op 23
November 1951 meerderjarig was geworden. De aan
geslagene richtte op 30 September 1953 het verzoek
aan de directeur der Gemeentebelastingen om de
schoolgeldaanslag te herzien en deze nader te bepalen
voor 2 kinderen en het schoolgeld voorde oudsteleerling
aan deze leerling naar diens eigen inkomen op te leggen.
Op dit verzoek beschikte de directeur de 3e Novem
ber 1953 afwijzend. Hij grondde zijn afwijzing op
artikel 3, lid 2, van de desbetreffende schoolgeldver
ordening, luidende:
„Het schoolgeld is voor minderjarige kinderen ver
schuldigd door de ouders, die de ouderlijke macht
uitoefenen, de voogden of de verzorgers, en voor
meerderjarige leerlingen door de vader of de moeder en
bij hun ontstentenis door de leerlingen zelven.”
De aangeslagene ging in beroep bij de Raad van
Beroep voor de directe belastingen te ’s-Gravenhage.
Deze bekrachtigde bij zijn uitspraak van 25 Juni 1954
de beslissing van de directeur der Gemeentebelastingen.
De Raad overwoog, dat de aanslag steunt op en geheel
in overeenstemming is met de bepalingen van de des
betreffende schoolgeldverordening en dat mitsdien de
opgeworpen grief faalt.
VERSLAG VAN DE GEMEENTEBELASTINGEN.