I
39
8
4
standpunt kiezen ten aanzien van de maximale huur-
vergoeding, welke aan uitkeringgenietenden in verband
met de 17% huurverhoging zou moeten worden toe
gekend. Ook adviseerde zij omtrent de algemene richt
lijn, toe te passen ingeval personen die slechts inciden
teel werkzaam zijn, uitkering krachtens de Sociale
Voorziening aanvragen. Volgens de oude gedragslijn
ontvingen deze werknemers telkens na enkele dagen
te hebben gewerkt een uitkering, thans worden zij
voor de keuze gesteld in eigen onderhoud te voorzien
door regelmatig in het vrije bedrijf werkzaam te zijn
of gedurende de gehele week in het raam van de
Gemeentelijke sociale werkvoorzieningsregeling voor
handarbeiders te worden tewerkgesteld. De commissie
nam daarbij in overweging, dat het risico in vele ge
vallen op de overheid werd afgewenteld.
De samenstelling van de commissie onderging wij
ziging:
de heer A. J. van Hagen werd vervangen door de heer
H. Overmeijer; de heer H. Jurgens door de heer Th.
van Oort; de heer M. J. Rotteveel door de heer N. F.
A. Vugts en de heer F. van der Ham door de heer
M. J. Rotteveel.
Aan het einde van het verslagjaar hadden derhalve
naast degenen, genoemd onder de Plaatselijke Con-
tact-Commissie, als lid zitting:
H. Overmeijer, vertegenwoordiger van het Nederlands
Verbond van Vakverenigingen (plv. Th. van Oort);
J. H. Krooshof, vertegenwoordiger van het Christelijk
Nationaal Vakverbond (plv. M. D. Stafleu); N. F. A.
Vugts, vertegenwoordiger van de Katholieke Arbei
dersbeweging (plv. M. J. Rotteveel).
In totaal behandelde de commissie in 14 vergade
ringen 27 gevallen. Zij adviseerde in 5 gevallen een
uitkering krachtens de Sociale Voorziening, groep B,
toe te kennen, in 5 voor een bepaalde periode een
nooduitkering te verlenen en in 17 afwijzend te be
schikken. Overeenkomstig deze adviezen werd beslo
ten. Er werden geen gevallen voor opneming in groep
A der regeling aan de commissie voorgelegd.
Centrale Revisie- en Contact-Instantie.
De Centrale Revisie- en Contact-Instantie bestaat
uit vertegenwoordigers van het Ministerie van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, de Raad van Vakcentra-
len en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
De directeur van het Bureau had als vertegenwoor
diger der Vereniging in deze commissie zitting. De
commissie dient de Minister van advies omtrent de
aan haar ter beoordeling voorgelegde revisiekwesties,
alsmede omtrent alle vraagstukken op het terrein van
de aanvullende sociale voorzieningen voor werkloze
werknemers. De beslissingsbevoegdheid ligt bij de
Minister.
De uitvoering van de Sociale Voorziening.
In de eerste week van Januari bedroeg het aantal
bij het Bureau in uitkering zijnde werklozen 1 753
(320 groep A en 1 433 groep B). Het aantal personen
dat uitkering genoot, liep op tot omstreeks einde
Februari, daalde tot Augustus, ondervond gedurende
deze maand een lichte stijging, nam weer af tot medio
September en bewoog zich tot einde December, be
houdens enkele geringe schommelingen, in flauw op
gaande lijn. Ultimo December bedroeg het 900 (156
en 744). Het hoogste aantal werd bereikt in de week,
eindigende op 20 Februari, nl. 2 134 (314 en 1 820);
het laagste in de week, eindigende op 18 September,
nl. 829 (163 en 666).
Over geheel 1954 werden 64 742 weekuitkeringen
(gemiddeld 1 245 per week) verstrekt en wel 10 488
krachtens groep A en 54 254 krachtens groep B, aan
in totaal 4 993 personen.
Bij vergelijking van bovenstaande cijfers met de
overeenkomstige over voorgaande jaren springt direct
in het oog de sterke teruggang der aantallen, hetgeen
een gevolg is enerzijds van de gunstige stand van de
arbeidsmarkt in 1954, waardoor de afvloeiing van
Werkloosheidswet- en Sociale-Voorziening-uitkering-
genietenden naar het vrije bedrijf werd bevorderd,
anderzijds van het hiervoren reeds aangeduide streven
de moeilijk-plaatsbaren door middel van tewerkstel-
ling in het kader der werkvoorzieningsregelingen te
behoeden voor het verlies van hun arbeidsgeschikt- j
heid, deze te vergroten of hen weer geschikt te maken
voor opneming in het normale arbeidsproces.
Met de achteruitgang van het aantal personen dat s
uitkering genoot, ging in de afgelopen jaren gepaard
een vermindering van de veranderingen in de samen- g
stelling van de ondersteunde groep werklozen. Er was
derhalve sprake van een kleiner wordend aantal uitke
ringgenietenden, dat echter minder verloop (nieuwe
aanvragen, overgang van groep A naar groep B, af-
vloeiing) opleverde. Typerend voor de beweging van
de uitkerings- naar de werkvoorzieningssector is nu,
dat de daling van het mutatiecijfer in 1954 tot staan
is gebracht en dat het zelfs een stijging is gaan ver- g
tonen. Het aantal mutaties bedroeg 14 055 (1 953:
19 552), het gemiddelde percentage wekelijkse mu-
taties 21 (18,5) en wel bij een gemiddeld wekelijks g
aantal uitkeringgenietenden van 1 245 (1 981). Opge
merkt worde, dat de opgetreden mutaties dus voor
een groot deel andere oorzaken hadden dan in vorige
jaren; overwogen toen de veranderingen waardoor de
betrokkenen binnen de invloedssfeer van het Bureau
kwamen of daaruit verdwenen, thans voltrok een
groot deel der mutaties zich intern: van uitkering naar
tewerkstelling, en terug (nl. na afloop van de werk-
termijn).
Voor de samenstelling van de rapporten door de
sociale werkers-buitendienst werden nieuwe richtlij
nen gegeven. Meer dan voorheen diende daarbij aan
dacht te worden besteed aan factoren, die tot het ont
staan en voortduren van werkloosheid hebben geleid,
alsmede aan verschijnselen die remmend werken bij
het zoeken naar en vinden van passende arbeid, opdat
daardoor de onderafdeling Bijzondere Sociale Zorg
(zie blz. 2) de vereiste gegevens krijgt.
De veelvuldige verzoeken der bedrijfsverenigingen
om restitutie van door haar verleende voorschotten
of ten onrechte verstrekte uitkeringen krachtens de
Werkloosheidswet, maakten het noodzakelijk de
maatregel te treffen, dat niet meer tot terugbetaling
VERSLAG VAN HET BUREAU VOOR WERKLOZENZORG EN PERSONEELSVOORZIENING