39 l geschikte werkobjecten, teneinde daardoor hun maat schappelijke zelfstandigheid en arbeidsgeschiktheid te vergroten, in stand te houden of te herstellen. Beloning geschiedt naar de aard der te verrichten werkzaamheden en wel volgens de volgende groe pen x): (404 en 596) geplaatst. Het feit dat de tewerkstelling van hen, die in het kader der Gemeentelijke Werkver schaffing arbeid verrichtten, ingaande 1 November werd voortgezet in het raam van de Gemeentelijke Sociale Werkvoorziening, heeft het laatstgenoemde aantal sterk beïnvloed (255 overplaatsingen; zie pag. 12). Tevens is bij de vergelijking der cijfers van belang de factor, dat niet alleen uitkeringgenietenden krach tens de Sociale Voorziening, maar ook andere buiten het arbeidsproces gebleven arbeidsgeschikte gehandi capten onder de complementaire arbeidsvoorzieningen zijn gebracht. Zo waren er op de A.V.O.-werk plaats einde December 132, op de blindenwerkplaats 19 personen tewerkgesteld. In totaal waren in 1954 1 629 personen langer of korter in werkvoorziening geplaatst. Het totaal aantal nieuwe plaatsingen bedroeg 1 837. Er werden 2 022 tewerkstellingen beëindigd, nl. 667 wegens einde van de termijn, 39 wegens ziekte of andere ongeschiktheid, 751 wegens overplaatsingen en einde werkobject, 74 wegens werkweigering, 122 om diverse redenen en 369 wegens het aanvaarden van werk in het normale arbeidsproces (gerehabiliteerden dus). Daarbij moeten niet worden vergeten de 162 personen, die werk in het normale arbeidsproces vonden, toen zij een oproe ping voor tewerkstelling ontvingen (zie omtrent pre ventieve werking der plaatsingen pag. 6). Eerst dan werd tot eerste plaatsing overgegaan, wanneer het Gewestelijk Arbeidsbureau zich met het voorstel daartoe kon verenigen. Van de 1 571 voor stellen verklaarde het Gewestelijk Arbeidsbureau zich met 1 466 accoord; 105 personen bleken op korte termijn te kunnen worden „bemiddeld”, althans niet moeilijk plaatsbaar te zijn. De geest onder en de prestaties van de handarbei ders konden over het algemeen goed worden genoemd. De werkleiding oordeelde meestal gunstig over hun kwaliteiten; dit uiteraard met inachtneming van het bijzondere karakter der tewerkstelling. Veelal vormen echter persoonlijke of gezinsmoeilijkheden een dik wijls onbewuste belemmering voor een redelijke ar beidsprestatie. Voor de sociale werkers op de objec ten, c.q. de sociale werksters die het gezin bezoeken, is het dan zaak door een tactvolle benadering van de diverse problemen de helpende hand te bieden bij het oplossen of verminderen van deze moeilijkheden. In veie gevallen kon worden geconstateerd, dat dit de arbeidsvreugde en de arbeidsprestatie verhoogde. Voor het merendeel konden de objecten binnen de bij de begroting geraamde tijd worden voltooid. De doelstelling der regeling werd met kracht nage streefd, welk streven met gunstig resultaat werd bekroond. b. Sociale werkvoorzieningsregeling voor hoofdarbeiders. Deze regeling heeft ten doel, werkloze hoofdarbei ders, aan wie passende arbeid in normaal dienstver band niet wordt aangeboden en voor wie de wense lijkheid en mogelijkheid van scholing, herscholing of omscholing niet aanwezig is, te plaatsen op daartoe De regeling onderging enkele wijzigingen. Bij beschikking dd. 2 April 1954 werd de mogelijk heid geschapen tot het vormen van een subcommissie uit de Commissie sociale werkvoorziening hoofdar beiders voor het uitbrengen van adviezen omtrent de vraag voor welke werkloze hoofdarbeiders plaatsing op een werkobject wenselijk is en met welke taak zij belast dienen te worden. Voorts werd het aantal ge vallen, waarin de ministeriële goedkeuring voor de uitvoering van een object is vereist, met één uitge breid, namelijk wanneer de meerderheid van de Com missie (daarin niet begrepen de adjunct-consulent of de vertegenwoordiger van het Gewesteiijk Arbeids bureau) bezwaren heeft tegen de uitvoering van het object. De eisen, op grond waarvan een hoofdarbeiders- functie in een bepaalde loongroep wordt ingedeeld, werden enigszins gewijzigd, de mogelijkheid tot toe kenning van een tussen twee groepen liggende belo ning in de regeling opgenomen, terwijl voorts werd bepaald, dat geen ministeriële goedkeuring meer is vereist voor het toekennen van een beloning naar groep II of een tussen de groepen I en II liggende be loning, indien het werkzaamheden betreft, welke in een tijdvak van ten hoogste zes maanden kunnen worden voltooid. Daarentegen werd het aantal geval len, waarin terzake van de toepassing van de loon schaal de ministeriële goedkeuring is vereist vermeer derd, namelijk indien het Gemeentebestuur, in tegen stelling tot de Commissie, van mening is, dat een taak in groep 1 behoort te worden ingedeeld. Verder werd voor het Gemeentebestuur de moge lijkheid in het leven geroepen het loon van de hoofd arbeiders in bepaalde gevallen met 5% te verminde ren. Tenslotte werd de mogelijkheid tot het verstrekken van kleding en schoeisel enigszins uitgebreid, in die zin, dat die verstrekkingen ook kunnen worden ge daan als de wenselijkheid daarvan kort na de aanvang van de tewerkstelling blijkt. Ten aanzien van werkobjecten welke worden gecre- eerd bij rijksdiensten of rijksinstellingen berichtte de Staatssecretaris van Sociale Zaken (circulaire dd. 18 Juni 1954) dat het subsidiepercentage voor de lonen. - VERSLAG VAN HET BUREAU VOOR WERKLOZENZORG EN PERSONEELSVOORZIENING Groep 1 Groep 11 Groep III Groep IV 10 van 25 jaar tot 42jaar en ouder van ƒ51.95 tot ƒ85.45 van ƒ47.55 tot ƒ70.35 van ƒ42.60 tot ƒ56.— van ƒ58.45 tot ƒ97.15 Leeftijd 1) Deze loonbedragen zijn ingaande 27 September 1954 vastgesteld bij circulaire d.d. 21 October 1954. Van 28 December 1953 tot 27 September 1954 werden, ingevolge beschikking d.d. 7 Januari 1955, de volgende be loningen toegepast: groep 1 van f 40,20f 52,85, groep II van f 44,85 - f 66,35, groep III van f 49,00—f 80.60, en groep IV van f 55,15—f 9I,6>.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1954 | | pagina 516