40 13 op naam van de Administrateur van de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Belangen, als beheerder voor de betrokkenen. Hierdoor blijft het beschikkingsrecht, althans zolang betrokkenen in zorg zijn, bij de Dienst berusten. Vermeldenswaard is nog de beschikking op een door de onderhoudsplichtige ingediend appèlrequest. De Rechtbank overwoog o.a., dat, aangezien appellant naliet aan te tonen, dat de op andere onderhouds plichtigen verhaalde bedragen geringer zouden zijn dan hun draagkracht zou toelaten, alsmede dat op sommige onderhoudsplichtigen ten onrechte geen verhaal zou worden gezocht, moest worden aangenomen, dat de door geïntimeerde op andere onderhoudsplichtigen haalstabellen mede gelet op de verlaging der loon- en inkomstenbelasting en de verhoging der huren met 17 pCt. in 1954 andermaal en zelfs enige keren worden herzien. Aan het einde van het verslagjaar werd de samen stelling van nieuwe verhaalstabellen ter hand genomen in samenwerking met de afdeling Bevolking, Verkie zingen en Burgerlijke Stand der Gemeentesecretarie, welke afdeling gelijkluidende tabellen pleegt te gebrui ken. Verwacht mag worden, dat die nieuwe tabellen in 1955 in werking zullen treden. Bij de opstelling van de verhaalstabellen zal niet alleen rekening worden gehouden met het bovenvermel de, doch ook met de volgende, per 16 November 1954 in werking getreden, wijzigingen: a. het tot een groter bedrag buiten beschouwing laten van de verdiensten van inwonende minderjare kin deren b. het gedeeltelijk vrijlaten van het inkomen van pas gehuwde vrouwen, die na haar huwelijk geen ont slag hebben genomen uit haar werkkring, ten einde met haar verdiensten de nog noodzakelijke inrichting van de woning te bekostigen, dan wel om met die verdiensten het loon van de echtgenoot, die te weinig verdient om in het volledig onderhoud van het gezin te voorzien, aan te vullen c. het toepassen van een soepeler aftrek wegens inkom sten uit overwerk en onderhuur. Sedert het jaar 1951 heeft de Kinderbijslagwet de mogelijkheid geopend aanspraak te maken op de kin- I derbijslag ten behoeve van kinderen, die in ondersteu- ning zijn genomen en wier vader het gezin heeft verlaten. Werd in 1951 uit dien hoofde ƒ39.117,ontvangen, in de jaren 1952 en 1953 maakte die vorm van verhaal reeds bedragen van 91.148,en 102.258,uit, I terwijlinhetverslagjaartedierzakein totaal ƒ124.957,72 kinderbijslag aan de Dienst werd afgestaan. In 1954 werden 1557 (1555) verzoekschriften opge steld voor verhaal van gemaakte kosten van armenver zorging, te weten: 920 (955) requesten voor verhaal van geldelijke ondersteuning, 136 (152) terzake van kosten van ziekenhuisverpleging, 426 (356) betreffende kosten van verzorging en 75 (92) in verband met verleende gezinsverzorging. Doordat enige werkgevers weigerden gevolg te geven aan een verzoek om inhouding toe te passen op het door hen uit te betalen loon, zulks ingevolge een tegen een werknemer-onderhoudsplichtige verkregen beschikking van de Kantonrechter op grond van artikel 68, lid 4, der Armenwet, was de Dienst genoodzaakt in 19 (10) gevallen een rechterlijke beslissing tegen die werkgevers te vragen. In 15 (19) gevallen ging het Bestuur van de Dienst in appèl tegen een door de Kantonrechter gege ven beschikking, terwijl in 26 (18) gevallen hoger be roep werd aangetekend door de alimentatieplichtigen. Aangezien een afnemer van de afdeling „Werkplaat sen voor Blinden c.a.” met betaling in gebreke bleef, werd op verzoek van de Dienst door de Kantonrechter een dwangbevel uitgevaardigd. Het resultaat daarvan was, dat het verschuldigde werd voldaan. De Kantonrechter te Leiden wees een tegen de ali- mentatieplichtige (echtgenoot) ingestelde vordering van de Dienst af, daarbij overwegende, dat die echtgenoot slechts tegen genot van kost en inwoning in een café bedrijf werkzaam was en wegens zijn 59-jarige leeftijd niet meer in staat was ander werk te verkrijgen. In appèl werd de vordering evenwel toegewezen, omdat de Rechtbank de mening was toegedaan, „dat bij het bepalen van de draagkracht ervan moet worden uitge gaan, dat geïntimeerde tegen een onevenredig lage vergoeding geregeld werkzaamheden verricht, zoals deze gewoonlijk door een bedrijfsleider en tegen een redelijk loon kan worden verricht". De Arrondissementsrecht bank was dan ook van mening, „dat geïntimeerdes draagkracht kan worden geraamd op die van een be drijfsleider in een cafébedrijf en dat ten behoeve van appellant moet worden aangenomen, dat voor geïnti- mideerdes werkzaamheden redelijkerwijs een vergoe ding van 60,per week plus kost en inwoning ver schuldigd is”. Voor wat betreft de invordering van opgelegde bijdragen of terugvorderingen van door de Gemeente lijke Dienst voor Sociale Belangen gedane uitgaven, wordt verwezen naar bijlage 12 op bladzijden 34 en 35. Ook in het verslagjaar werd zoveel mogelijk het betalen per giro bevorderd. Het aantal aangeboden kwitanties bleef nagenoeg gelijk aan dat van 1953 107 000). In de loop van het jaar werd van de Stichting Week- en Maandbrieven een bedrag van ruim 47.000, ontvangen. Dit betrof een nog uit de oorlogsjaren daterende vordering wegens aan verwanten van buiten gaats vertoevende zeelieden verstrekte uitkeringen voor levensonderhoud. Ingevolge besluit van het Bestuur van de Dienst dienen alle door verzorgden en ondersteunden bij de dienst gedeponeerde contanten belegd en rentedragend gemaakt te worden. De voorkeur is gegeven aan de opening van spaarrekeningen bij de Nutsspaarbank, VERSLAG VAN DE GEMEENTELIJKE DIENST VOOR SOCIALE BELANGEN Hoofdstuk 3. Juridische aangelegenheden. Hoofdstuk 2. Invordering.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1954 | | pagina 550