40
AFDELING VI. PERSONEEL EN HUISVESTING
Burova Bureau Onderzoek Vaderschap.
hedenwaarom de vrouw niet in staat of in de gelegen
heid is zelf in het noodzakelijke levensonderhoud van
haar en de kinderen te voorzien; waarom voldoende
bijstand van familieleden niet te verwachten is; enz.).
Wellicht zullen hierdoor in de toekomst bij de strafver
volging meer bevredigende resultaten worden bereikt.
Terzake van steunfraude werd in 30 (64) gevallen
aangifte gedaan bij de politie.
In 2 (2) gevallen werd een crediethypotheek gevestigd
op aan ondersteunden toebehorende eigendommen,dit
tot zekerheid, dat in de toekomst tot gehele of gedeel
telijke restitutie kan worden overgegaan.
Omtrent de in het vorig jaarverslag vermelde geschil
len met de gemeenten Smilde en Zwolle, welke in 1952
aan de Kroon werden voorgelegd, kan het volgende
worden medegedeeld. In het, op grond van artikel 32
der Armenwet voorgelegd, geschil met de gemeente
Smilde is bij Koninklijk Besluit van 25 November 1954
beslist, dat de desbetreffende kosten van verzorging van
7 September 1951 af voor rekening van de gemeente
Smilde dienen te komen. Aan Smilde is thans, naast
overmaking van het verschuldigd bedrag terzake van
gemaakte kosten, verzocht voor de toekomst voor de
verdere verzorging van betrokkene zorg te dragen.
Ten aanzien van het door de gemeente Zwolle op
grond van artikel 39bis der Armenwet aanhangig ge
maakte geschil werd op 14 December 1954 beschikt,
dat er geen aanleiding bestond tot toepassing van arti
kel 39bis; de kosten van ziekenhuisverpleging bleven
derhalve ten laste van Zwolle.
Bij Koninklijk Besluit van 12 Mei werd beslist, dat
de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Belangen gedu
rende één jaar de kosten van ondersteuning van het
gezin v. d. W. te Sneek voor zijn rekening diende te
nemen, aangezien op de komst van v.d. W. in Sneek
door het verstrekken van reisgeld invloed was uitge
oefend.
In 1954 heeft de Dienst geen bestuursgeschillen
aanhangig gemaakt.
De Dienst is in enige gevallen met volmacht van de
ongehuwde moeder overgegaan tot de tenuitvoerlegging
van het in de vaderschapsactie tegen de vader van een
onwettig niet-erkend kind gewezen alimentatievonnis
(artikel 344 e.v. van het Burgerlijk Wetboek, j‘is
artikelen 4796 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering). Deze executies geschiedden na over
leg met „Burova”1) c.q. de betiokken procureur. De
uit deze tenuitvoerleggingen komende gelden strekken
tot (gedeeltelijke) restitutie van de ten behoeve van het
kind gemaakte of te maken kosten van verzorging of
geldelijke ondersteuning.
Na bespreking met de Chef van de Kinder- en Zeden
politie is onder meer bepaald, dat alle „eigenlijke”
aangiften terzake van vermoedelijke overtreding van
artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht („verlaten
van hulpbehoevenden”) voortaan door de afdeling
Juridische Zaken zullen worden opgemaakt aan de
hand van de bij de Dienst beschikbare gegevens. De
afdeling Juridische Zaken zal in de aangiften in het
bijzonder een beknopte omschrijving dienen te geven
van de omstandigheden, waaronder het vermoedelijk
strafbare feit is gepleegd (zg. bijkomende omstandig-
verhaalde bedragen in overeenstemming met hun
draagkracht waren, alsmede dat op sommige onder
houdsplichtigen terecht geen verhaal werd gezocht.
Voorts overwoog de Arrondissementsrechtbank, dat
niet viel in te zien, waarom appellants verplichting
tot betaling van verhaalsbedragen, voortvloeiende uit
appellants verplichting tot onderhoud van zijn groot
ouders, minder zwaar zou moeten wegen dan zijn ver
plichting tot voldoening van afbetalingsbedragen.
In het vorige verslag werd reeds mededeling gedaan
van de door de Dienst bij de Arrondissementsrechtbank
tegen de curator in het faillissement van een ondersteun
de aanhangig gemaakte renvooiprocedure (dit naar
aanleiding van het feit, dat de curator de vordering
van de Gemeentelijke Dienst voor Sociale Belangen
betwistte, aangezien de ondersteunde, omdat hij in
staat van faillissement verkeerde, niet tot terugbetaling
in staat zou zijn). Nadat de Rechtbank de Dienst als
schuldeiser voor het totale bedrag der verleende on
dersteuning met preferentie krachtens artikel 72 der
Armenwet had erkend, stelde de curator bij het
Gerechtshof te ’s-Gravenhage hoger beroep in. Bij zijn
aan het einde van het vei slagjaar gewezen arrest be
krachtigde het Hof het vonnis van de Rechtbank en
veroordeelde het de appellant in de proceskosten. Het
Gerechtshof overwoog o.a.
„dat de Rechtbank (eveneens) terecht heeft beslist, dat
volgens artikel 63, eerste lid sub 1, der Armenwet de
ondersteunde in geval van faillissement tot teruggave
der kosten van armenverzorging in staat moet worden
geacht voor zover de uitkeringen uit het faillissement
beschikbaar komen op het met inachtneming van de
preferentie ex artikel 72 der Armenwet geverifieerde be
drag der kosten van armenverzorging”.
In het verslagjaar benoemde de Gemeenteraad tot
directeur van de Dienst de heer Dr. P. J. Platteel, die I
de heer W. C. A. Riem Vis op 1 Augustus als zodanig
opvolgde. Laatstgenoemde kreeg van die datum af een
adviserende taak en verliet de Dienst op 1 October
d.o.v.
Voorts verlieten de Dienst wegens het bereikt hebben
van de pensioengerechtigde leeftijd
12 Januari C. Mooiman (ambtenaar voor sociale arbeid I
C); 15 Maart H. H. J. van Lummel (ambtenaar voor
sociale arbeid B); 15 Maart Mw. J. N. de Bruijn-Kerk
hof (eerste verzorgster); 12 Juni Mej. A. A. Meier
(administratief ambtenaar B); 13 Juli A. L. Verschoor s
(hoofdambtenaar voor sociale arbeid); 12 September
H. I. Keereweer (ambtenaar voor sociale arbeid B
13 October L. Gevers (hoofdambtenaar voor sociale
VERSLAG VAN DE GEMEENTELIJKE DIENST VOOR SOCIALE BELANGEN
Hoofdstuk 1. Personeel.
14