r
b.
c.
I.
d.
e.
70
f
3
genot van een aanvullende uitkering werden gesteld,
niet alleen in de voorschriften te betrekken, maar
tevens uit te breiden met bepaalde groepen van tot
het reserve-personeel behorende militairen, evenwel
beperkt tot en met de rang van eerste luitenant.
De voornaamste wijzigingen waren verder de vol
gende.
Gold voorheen de bepaling, dat voor de vaststelling
van het gezinsinkomen 75 van de verdiensten van
de meerderjarige gezinsleden, het gezinshoofd uitge
zonderd, en 100 van die van de minderjarige ver
wanten in aanmerking moesten worden genomen,
sedert 1 April 1954 behoeven de inkomsten, zowel
van de minder- als van de meerderjarige broers en
zusters slechts voor 70 te worden medegerekend.
Bovendien is de verhoging van het gezinsmaximum
van f 61,75 met f 3,35 niet meer beperkt tot kinderen
beneden de 18 jaar (zie hiervoor onder letter b), doch
mag zij worden toegepast met betrekking tot elk in
wonend kind.
Verder dient voor de berekening van het door de
opkomst van de ongehuwde militair gederfde bedrag
het in mindering te brengen zakgeld niet meer te
worden afgeleid uit het bruto-, doch uit het nettoloon
van deze.
Tenslotte wordt ten aanzien van de gehuwde
dienstplichtige, wiens echtgenote loongevende arbeid
verricht of uit andere hoofde eigen inkomsten geniet,
niet meer de helft van die inkomsten op het voor ver
goeding in aanmerking komende bedrag in mindering
gebracht, doch zijn deze inkomsten slechts van in
vloed voor zover de vergoeding meer zou bedragen
dan het verschil tussen het voor haar geldende gezins
maximum en die inkomsten.
Bij circulaire van 25 October 1954, nr. 466629/
Minmar. 378592/23718 bracht de Minister van Oor
log en van Marine, in verband met de loonsverhoging
per 3 October d.a.v. andermaal wijziging in de hier
voor onder a tot en met e omschreven gezinsmaxima.
Sedert laatstgenoemde datum luiden deze onderschei
denlijk: f 65,50, f 4,—, f 12,85, f 33,50 en f 44,55.
Bovendien is de voor de bij verwanten inwonende
kinderloze echtgenote met betrekking tot de vaststel
ling van het vergoedingsbedrag bestaande afwijkende
bepaling, dat in plaats van tenminste 80 slechts
60 van de brutoinkomsten van de militair voor
vergoeding in aanmerking komt, komen te vervallen.
Ten einde de geldelijke bezwaren, welke in het
algemeen zijn verbonden aan de opkomst in werke
lijke dienst van de oudste zoon, zoveel mogelijk te
verminderen, is ten slotte bepaald, dat deze, indien
hij de oudste in leven zijnde zoon is van het gezin
en tot dat gezin nog ten minste vier kinderen behoren
die jonger zijn dan hij, voor de berekening van de
maximum gezinsinkomstengrens als gezinslid word:
medegeteld.
In verband met het een en ander moesten in de
loop van het jaar alle vergoedingsgevallen tot drie
maal toe worden herzien.
De op 1 Januari 1954 ingegane loonsverhoging van
5 maakte het noodzakelijk de vergoedingsvoor-
schriften op verschillende punten te herzien. Daarom
werd bij gezamenlijke rondzendbrief van de Ministers
van Oorlog en Marine van 4 December 1953, nr.
9211407/Minmar. 340803/23718, ingaande 1 Janu
ari 1954:
de maximumgrens van het inkomen voor gezinnen
van minder dan 7 personen, waarboven behou
dens de toegestane verhoging met het onder b
vermelde bedrag, geen vergoeding mocht worden
toegekend, van f 58,80 tot f 61,75 per week ver
hoogd;
het bedrag, waarmede de onder a bedoelde grens
voor elk inwonend gezinslid van jonger dan 18
jaar mocht worden overschreden, van f 3,15 op
f 3,35 gebracht;
de inkomstengrens voor gezinnen van 7 en meer
personen van f 11,50 tot f 12,10 per persoon per
week verhoogd;
de inkomstengrens voor een bij verwanten inwo
nende kinderloze echtgenote van een militair van
f 30,10 op f 31,60 gebracht;
de maximumgrens voor een alleenwonend per
soon, niet de echtgenote van de dienstplichtige
zijnde, van f 40,tot f 42,verhoogd.
In verband met de omstandigheid, dat in de afge
lopen jaren de vergoedingsvoorschriften door de her
haaldelijk daarin aangebrachte wijzigingen aan over
zichtelijkheid hadden ingeboet en bovendien het
Kostwinnersvergoedingsbesluit niet geheel voldeed
aan de aan een dergelijk voorschrift te stellen eisen,
zijn ingaande 1 April 1954 nieuwe voorschriften tot
stand gebracht. Van deze gelegenheid is gebruik ge
maakt om voor de zee- en landmacht gelijkluidende
bepalingen in te voeren en tevens nog enkele andere
vernieuwingen aan te brengen; o.a. zijn voornoemde
Ministers er toe overgegaan de weddegenietende mili
tairen van de landmacht, geen reserve-officier zijnde,
aan wie voordien, in tegenstelling tot die, behorende
tot de zeemacht, voor wie de kostwinnersvergoedings-
regeling gold, in daarvoor in aanmerking komende
gevallen op grond van een bijzondere regeling in het
volgt een overzicht van de voor rekening van het Rijk
uitbetaalde bedragen.
a.
Aantal
posten.
884
96
864
74
824
66
Totaal
uitgekeerd.
564
57
635.429,40
158.307,01
9.726,40
155.868,75
10.469,35
f 122.371,10
16.435,60
153.258.29
8.992,90
1ste kwartaal
ten laste van het Ministerie van Oorlog
ten laste van het Ministerie van Marine
2de kwartaal
ten laste van het Ministerie van Oorlog
ten laste van het Ministerie van Marine
3de kwartaal
ten laste van het Ministerie van Oorlog
ten laste van het Ministerie van Marine
4de kwartaal
ten laste van het Ministerie van Oorlog
ten laste van het Ministerie van Marine