10 3 Staat V geeft een overzicht van de belastbare per celen voor de straatbelasting, gerangschikt in 13 groepen naar de belastbare opbrengst en het bedrag der belasting voor iedere groep, naar de toestand op 1 januari 1955. Uit deze staat blijkt voorts voor hoeveel percelen groepsgewijs verschuldigd is: 1ste. de normale belasting; 2de. der belasting, wanneer slechts één der voor zieningen aan de wegen (aanleg en onderhoud, ver lichting, afvoer van water en vuil) voor rekening van de Gemeente komt. Het aantal honden bedroeg: De heer P. Flanderhijn te ’s-Gravenhage heeft zich bij adres van 31 oktober 1955, Getypte Verzameling no. 394, gericht tot de Gemeenteraad. Daarin ver zocht hij het tarief van de hondenbelasting in die zin te wijzigen, dat de loongrenzen, waarbij een be lastingschuldige voor gedeeltelijke ontheffing in aan merking kan komen, worden verruimd, opdat de be lastingschuldige hetzelfde bedrag aan hondenbelasting betaalt als hij vóór de in de laatste jaren toegekende loonronden deed. Naar adressants mening is de tabel voor gedeeltelijke ontheffingen verouderd en niet aan gepast aan de thans geldende lonen. De Raad heeft het adres in zijn vergadering van 14 november 1955 in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld om praeadvies. Adressen aan de Gemeenteraad. In haar aan de Gemeenteraad gericht adres, opge nomen in de Getypte Verzameling 1955 onder no. 25, vraagt mevrouw J. C. den Hollander wijziging aan te brengen in de verordening op de heffing der hondenbelasting, waardoor het mogelijk wordt, dat, ingeval een hond door één der huisgenoten of door een lid van het huispersoneel wordt gehouden, niet meer het gezinshoofd doch de eigenaar van de hond wordt aangeslagen in de belasting. Dit laatste is voor adressante van belang, omdat de grootte van het in komen van de houder van de hond van invloed is op de grootte van de belastingaanslag. Burgemeester en Wethouders delen de Raad in het uitgebracht praeadvies (bijl. 615 van 1955) mede, dat artikel 2 der belastingverordening niet de eige naar van een hond belastingplichtig verklaart, maar de houder van een hond. Daarnaast bepaalt artikel 3, dat het hoofd van een gezin, waarin hetzij door hem zelf of door één der overige leden van het ge zin een hond wordt gehouden, als de houder wordt beschouwd. Hieraan wordt toegevoegd, dat naast de bloed- en aanverwanten o.a. ook inwonend personeel als lid van het gezin wordt beschouwd. Het College van Burgemeester en Wethouders gaf als zijn oordeel te kennen, dat het op practische be zwaren stuit om in de belastingverordening de eige naar van een hond als belastingplichtige aan te wij zen. Door de belastingplicht aldus te beperken zou het verleidelijk zijn om een gezinslid, dat geen of een klein inkomen heeft b.v. één der kinderen of de dienstbode als eigenaar te laten fungeren. Op grond hiervan stellen Burgemeester en Wethouders de Raad voor, op het verzoek afwijzend te beschik ken. De Gemeenteraad verenigde zich in zijn vergade ring van 5 september 1955 met het uitgebrachte prae advies. (Zie de staten IV en V.) Voor de heffing van deze belasting geldt de ver ordening no. 30 van 1922, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 19 november 1951. Jaarlijks vóór 1 november bepaalt de Gemeente raad met welk verhoudingscijfer het in artikel 6 der verordening opgenomen tarief voor het komende be lastingjaar zal worden vermenigvuldigd. Indien vóór dit tijdstip geen besluit is genomen, geldt het verhou dingscijfer van het lopende belastingjaar. Het verhou dingscijfer werd over 1955 gehandhaafd op 2%. Staat TV geeft een vergelijkend overzicht van het aantal aangeslagen percelen, de opbrengst der kohie ren en de zuivere opbrengst na aftrek van ontheffing na reclame en van de oninbare posten, over de jaren 1946 tot en met 1955. Het aantal belastbare percelen steeg van 77 692 in 1954 tot 78 705 in 1955 derhalve met 1013. De zuivere opbrengst van de hondenbelasting be droeg over de jaren 1954 en 1955 onderscheidenlijk 386.920,en 400.020,derhalve over 1955 13.100,meer dan over 1954. Deze cijfers kunnen nog wijzigingen ondergaan ten gevolge van nog op te leggen aanslagen, te verlenen ontheffingen op reclames en wegens oninbare posten. Voorts geeft deze staat een overzicht van de hou ders van honden, die aan de controlerende belasting ambtenaren geen belastingbewijs konden tonen. Deze aanhoudingen hebben geleid tot het opleggen van de volgende aanslagen: 1951 voor 3 138 honden; 1952 2 874 1953 2 291 1954 2 433 1955 2 366 Verder vermeldt de staat het aantal honden, dat als gevonden aan de politie werd afgegeven en ten slotte de aantallen honden, welke kosteloos of tegen vergoeding in het dierenasyl werden afgemaakt. VERSLAG VAN DE GEMEENTEBELASTINGEN. Totaal. in 21 382 21 342 20 947 20 832 20 591 318 325 289 263 258 Bedrijfs- honden. 35 37 39 37 39 21 735 21 704 21 275 21 132 20 888 Waak- honden. Luxe honden. in 1951 1952 1953 1954 1955 Straatbelasting.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1955 | | pagina 124